Instrument: | bestemmingsplan |
Overheid: | gemeentelijke overheid: |
Plangebied: | NL.IMRO.0501.OPgemBrielle-0140 |
Een omgevingsplan voor het Buitengebied
Dit is het omgevingsplan voor het buitengebied van de gemeente Brielle. Het buitengebied van Brielle is een dynamisch gebied waar veel verschillende functies een plek hebben en zich willen ontwikkelen.
Wij hebben in onze omgevingsvisie aangegeven waar wij in het buitengebied op in zetten:
Onze omgevingsvisie hebben wij doorvertaald in dit omgevingsplan.
Het omgevingsplan = bestemmingsplan met verbrede reikwijdte
In deze toelichting wordt niet gesproken van een bestemmingsplan, maar van een omgevingsplan. Voor dit gebied wordt namelijk niet zomaar een bestemmingsplan opgesteld, maar een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. De naam verklapt de betekenis al. Waar een bestemmingsplan normaal gesproken alleen regels over de ruimtelijke ordening mag bevatten, mag een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' meer bevatten, namelijk alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Daarnaast mag een dergelijk plan ook ander type instrumenten gebruiken dan een 'gewoon' bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een 'meldingsplicht' of 'gelijkwaardigheidsregels'. Dit plan is daarmee een omgevingsplan vooruitlopend op de Omgevingswet maar nog niet een omgevingsplan conform de omgevingswet. Om vooruit te kunnen lopen op de omgevingswet hebben wij een pilot status onder de Crisis- en herstelwet.
Chw bestemmingsplan met verbrede reikwijdte
De mogelijkheden die de pilot status biedt om een bestemmingsplan te maken met een verbrede reikwijdte biedt de mogelijkheid om:
Het bestemmingsplan moet daarbij ruimte bieden voor ontwikkeling en daarvoor als integraal toetsingskader dienen. Bij een regulier bestemmingsplan gelden daarbij een aantal beperkingen. Ontwikkelingen moeten uitvoerbaar en voldoende concreet en uitgewerkt zijn om ze in een bestemmingsplan te kunnen vastleggen. Voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is dit nog niet het geval, omdat zij organisch en niet-planmatig tot stand zullen komen. Dit bestemmingsplan is dan ook een vorm van uitnodigingsplanologie. Ook wil de gemeenteraad met dit bestemmingsplan een integraal beoordelingskader voor de ontwikkelingen bieden, waarbij de onderwerpen breder zijn dan alleen 'goede ruimtelijke ordening'.
Dit betreft bijvoorbeeld milieu, natuurschoon, uiterlijk aanzien, kappen van houtopstanden, welstand en beeldkwaliteit. De Crisis- en herstelwet (Chw) bevat een regeling die voor een belangrijk deel tegemoet komt aan deze wens om een bredere, integrale regeling te maken waarbij ook meer ruimte is voor uitnodigingsplanologie en organische ontwikkeling. Dit is een zogenoemd Chw bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (artikel 2.4 Chw en artikel 7c en 7w Besluit uitvoering Chw). Op grond van deze regeling geldt onder andere een verlengde planperiode van 20 jaar, kunnen regels worden opgesteld over het gehele domein van de fysieke leefomgeving en kan een verzoek om vergoeding van schade pas worden ingediend nadat een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend of wanneer een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit wordt verleend . Daarmee wordt dus de omgevingsvergunning het schadeveroorzakend besluit in plaats van het bestemmingsplan.
Deze regeling is daarmee ook een mogelijkheid om voor te sorteren op de nieuwe Omgevingswet.
In Bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de wijze waarop de gemeente met dit bijzondere bestemmingsplan gebruik maakt van de mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet de gemeente biedt.
Actualiseringsplicht
Voor zowel de gemeente Brielle als Westvoorne geldt dat de bestemmingsplannen voor het buitengebied in het voorjaar van 2017 herzien moeten zijn. Wij hebben de handen ineengeslagen en gaan gezamenlijk de uitdaging aan om beide plannen buitengebied te herzien. Dit past helemaal bij ons beleidsvoornemen om meer met partners op Voorne-Putten samen te werken.
Omgevingswet
De nieuwe Omgevingswet treedt in 2021 in werking. Met het opstellen van bestemmingsplannen voor het buitengebied onder de Wro, zouden we in 2018 meteen op een achterstand staan, te meer daar er een mogelijkheid bestaat nu al vooruit te lopen op de Omgevingswet. Wij hebben daarom een aanvraag gedaan om in aanmerking te kunnen komen als pilot in het kader van de Crisis- en herstelwet en een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen. Een dergelijk bestemmingsplan is een belangrijke stap op weg naar het toekomstige omgevingsplan en sluit goed aan bij onze ambities om tot een flexibele en toekomstgericht beleid en regelgeving voor het buitengebied te komen.
Op weg naar een omgevingsplan
Zoals aangegeven is dit nog geen omgevingsplan op basis van de Omgevingswet. Binnen de ruimte die de Chw ons biedt is het plan al zoveel mogelijk opgesteld 'in de geest van de Omgevingswet'. Er zijn keuzes gemaakt welke regels voor de fysieke leefomgeving in het ontwerp zijn opgenomen, welke onderwerpen later in dit plan kunnen worden toegevoegd en welke thema's pas aan de orde (kunnen) komen wanneer sprake is van een formeel omgevingsplan onder de Omgevingswet.
Samenwerking Brielle-Westvoorne
De buitengebieden van Brielle en Westvoorne delen veel vragen, aandachtspunten en ontwikkelingsrichtingen. Dat is een belangrijke reden om samen de planvorming op te pakken. Doel van de samenwerking is om de regels voor het buitengebied zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Hiermee willen we tegemoet komen aan de wensen van onze bevolking.
Het gezamenlijk opstellen van het plan zorgt ervoor dat de ambtenaren van beide gemeente elkaars plan leren kennen en wordt het straks eenvoudiger om met elkaars plan te werken.
Samenwerking op Voorne-Putten
Het bestemmingsplan Buitengebied Hellevoetsluis is in november 2012 vastgesteld. De gemeente Hellevoetsluis heeft in haar planning voor de actualisatie van haar ruimtelijke plannen de herziening van dit plan voor de periode 2020-2022 opgenomen.
In het november 2016 heeft de gemeente Nissewaard het bestemmingsplan Buitengebied West vastgesteld. Dit plan ziet op grote delen van het buitengebied van de voormalige gemeenten Bernisse en Spijkenisse. Opstelling van het bestemmingsplan vloeit voort uit de afspraken die gemaakt zijn tussen deze beide gemeenten in de voorbereiding van de samenvoeging tot Nissewaard en is in 2014 gestart. Hoewel de procedure al loopt kijken we waar mogelijk in hoeverre de standpunten ten aanzien van het landelijk gebied overeenkomen.
De gemeenten Hellevoetsluis en Nissewaard zijn betrokken bij de herziening van de bestemmingsplannen landelijk gebied van Brielle en Westvoorne, waarmee bijgedragen wordt aan de samenwerking op Voorne-Putten
Het buitengebied van Westvoorne en Brielle kan grofweg worden geformuleerd als de delen van onze gemeenten buiten de stad- en dorpsgebieden (Rockanje, Tinte, Oostvoorne, Brielle, Vierpolders en Zwartewaal). Het omgevingsplan Buitengebied beslaat dan ook het gehele oppervlak, met uitzondering van de plangebieden van de recente plannen voor de dorpsgebieden en bedrijventerreinen. Het bestemmingsplan voor het zeegebied Westvoorne, waaronder ook het Oostvoornse Meer, is echter recent herzien. Gelet hierop wordt voorgesteld om het zeegebied buiten het plangebied van het nieuwe omgevingsplan te laten.
Figuur 1.1. Ligging plangebied
Met dit omgevingsplan worden de volgende bestemmingsplannen vervangen:
Brielle
Voor de periode sinds het verlopen van de 10 jaar termijn van het bestemmingsplan Landelijk gebied Brielle is de beheersverordening Landelijk gebied vastgesteld.
Ter plaatse van het plangebied vigereerden voor de vaststelling van de beheersverordening de volgende bestemmingsplannen:
De vigerende bestemmingsplannen vormen de basis voor het huidige, legale gebruik in dit omgevingsplan. Aanvullend zijn de reeds verleende vergunningen, wijzigingsplannen en vastgestelde postzegelplannen in dit bestemmingsplan verwerkt.
In het kader van de verbrede reikwijdte zijn de volgende beleidstukken en verordeningen opgenomen in het omgevingsplan:
Verbrede reikwijdte: beleid en regels voor de fysieke leefomgeving
Westvoorne | Brielle |
Algemene Plaatselijke Verordening | |
- bruikbaarheid en aanzien van de weg (Hoofdstuk 1, afdeling 5) - evenementen (Hoofdstuk 1, afdeling 7 m.u.v. openbare orde) - bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente (hoofdstuk 4) |
- bruikbaarheid en aanzien van de weg (Hoofdstuk 1, afdeling 5) - evenementen (Hoofdstuk 1, afdeling 7 m.u.v. openbare orde) - bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente (hoofdstuk 4) |
Beleidsregels | |
Handboek kwaliteitsverbetering Westvoorne | handboek kwaliteitsverbetering Brielle |
Archeologische Monumentenzorg | Archeologiebeleid |
Nota ruimtelijke kwaliteit | Welstandsnota |
Afsprakenkader Geluid en Ruimtelijke ontwikkeling | Afsprakenkader Geluid en Ruimtelijke ontwikkeling |
Geluidscontouren Europoort-Maasvlakte, Maasvlakte II, Botlek-Vondelingenplaat, helihaven Maasvlakte | Geluidscontouren Europoort-Maasvlakte, Maasvlakte II, Botlek-Vondelingenplaat, helihaven Maasvlakte |
Visies | |
Omgevingsvisie Westvoorne | Omgevingsvisie landelijk gebied |
Gebiedsvisie 'Voorne-Putten (her-)ontdekt' | Gebiedsvisie 'Voorne-Putten (her-)ontdekt' |
Gebiedsperspectief Geuzenlinie Voorne-Putten | Gebiedsperspectief Geuzenlinie Voorne-Putten |
Voor wat betreft de inhoud van de genoemde verordeningen en beleidsregels is het goed te vermelden dat in het ontwerp van het omgevingsplan de door de gemeenteraden vastgestelde documenten zijn gebruikt. Deze verordeningen en beleidsregels zijn vervolgens aangepast aan de terminologie van het omgevingsplan en in het ontwerpbestemmingsplan aangepast. Inhoudelijk zijn daarbij geen structurele veranderingen doorgevoerd.
De verordeningen en beleidsregels moeten voorlopig in stand blijven omdat niet het gehele grondgebied van de gemeente in het omgevingsplan is opgenomen. Bij de vaststelling van het omgevingsplan zal in het vaststellingsbesluit worden opgenomen dat de verordeningen en beleidsregels van kracht blijven, tenzij het omgevingsplan op dat onderdeel een onherroepelijke werking heeft.
In deze toelichting gaan wij in de verschillende hoofdstukken in op:
Op weg naar de omgevingswet
De Omgevingswet (en daarmee het omgevingsplan) heeft betrekking op de fysieke leefomgeving. Dat begrip is breder dan de goede ruimtelijke ordening uit de Wet ruimtelijke ordening. Op basis van artikel 1.2 van de Omgevingswet omvat de fysieke leefomgeving in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden onder andere aangemerkt activiteiten waardoor emissies, hinder of risico's worden veroorzaakt. Gevolgen voor de mens, voor zover deze wordt of kan worden beïnvloed via de onderdelen van de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt als gevolgen voor de fysieke leefomgeving.
De ruimte die de Omgevingswet biedt willen wij met het pilot-omgevingsplan in beginsel benutten. Daarbij spelen twee aspecten een rol:
Wat betreft het integreren van de gemeentelijke verordeningen en beleidsregels voor de fysieke leefomgeving in het omgevingsplan kiezen wij voor een selectieve aanpak.
Daarbij spelen drie aspecten een rol:
Om die reden is besloten om een selectie te maken van de verordeningen en beleidsregels die meegenomen worden in het omgevingsplan. De verordeningen en beleidsregels die aansluiten bij en van belang zijn voor de doelstelling om het bijzondere karakter van het buitengebied te behouden worden in ieder geval meegenomen en zo nodig aangepast (bijvoorbeeld door aanpassing van het gebied waarop de verordening van toepassing is, het op een andere manier raadpleegbaar maken of door een beleidsregel te actualiseren). Het betreft de verordeningen en beleidsregels die van belang zijn voor de landschapsstructuur (handboek kwaliteitsverbetering, waardevolle bomen en dergelijke) en voor de beeldkwaliteit (welstandsnota).
Voorts zijn de beleidsregels en verordeningen meegenomen waarvan opname noodzakelijk is of relatief eenvoudig (zoals het archeologiebeleid). Het omgevingsplan moet zodanig van opzet zijn dat in de toekomst beleidsregels of verordeningen relatief eenvoudig aan het plan kunnen worden toegevoegd.
Naast het opnemen van de vigerende verordeningen en beleidsregels in het omgevingsplan
is het mogelijk om – voor zover de wetgeving zich daar niet tegen verzet – eigen beleid
en regels te formuleren voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Wij maken in dit omgevingsplan op 3 onderdelen keuzes:
In paragraaf 1.5 is aangegeven op welke manier het gemeentelijke beleid voor de fysieke leefomgeving in het omgevingsplan wordt opgenomen. In deze paragraaf wordt specifieker aangegeven of en hoe de beleidsonderwerpen relevant zijn voor en zich laten vertalen in een omgevingsplan, uitgaande van de doelstellingen. Voor wat betreft de verbrede reikwijdte zijn keuzes gemaakt. In de Omgevingswet krijgt de gemeente meer afwegingsruimte op lokaal niveau. De crisis- en herstelwet biedt nog niet alle ruimte om regels op te nemen voor bijvoorbeeld de activiteiten die nu nog in het Activiteitenbesluit geregeld zijn, maar waar de gemeente straks op basis van het Besluit activiteiten Leefomgeving (Bal) zelf moet afwegen of regels gesteld worden. Wij zullen het omgevingsplan hier later nog op moeten aanvullen.
Het huidige gemeentelijke beleid zoals vertaald in het vigerende bestemmingsplannen Landelijk gebied vormt het uitgangspunt. Dit beleid wordt geactualiseerd aan de hand van de omgevingsvisies en actueel regionaal beleid.
Het ruimtelijke beleid wordt aangevuld met de elementen, relevant voor de fysieke leefomgeving die in diverse andere gemeentelijke nota's, verordeningen en beleidsregels zijn opgenomen. Daarnaast wordt het huidige provinciale beleid zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening meegewogen.
De opgave die bij (de)regulering voor ligt is niet meer regels op te stellen dan nodig is om het beleid van beide gemeenten te kunnen realiseren. Omdat de afgelopen 10 jaar de maatschappij is veranderd en daarmee ook de aandachtspunten in beleid, zijn de bestaande regels kritisch tegen het licht gehouden. Dat hebben we gedaan in twee stappen;
Wij hebben daarbij de volgende uitgangspunten gehateerd;
Een belangrijke reden voor de samenwerking tussen Brielle en Westvoorne is om beleid beter op elkaar af te stemmen. Afstemmen tussen beide gemeenten raakt de volgende onderwerpen:
Het omgevingsplan is een van de belangrijkste instrumenten die de gemeente heeft om sturing te geven aan ontwikkelingen, om kansen te benutten en om de kenmerkende waarden en kwaliteiten van het gebied te beschermen en te behouden. Het omgevingsplan dient daartoe te stoelen op een heldere en eenduidige visie en dient uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Er dient sprake te zijn van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. Dat wil zeggen dat alle belangen op een evenwichtige wijze zijn gewogen en dat in voldoende mate rekening is gehouden met de geldende beleidskaders en van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Met de omgevingsvisie Westvoorne en de omgevingsvisie landelijk gebied Brielle hebben wij onze visie visie op het buitengebied vastgelegd en de kaders voor het beleid voor de fysieke leefomgeving en de vertaling in het omgevingsplan gegeven.
In dit hoofdstuk wordt de visie op het buitengebied beschreven en vervolgens een thematische uitwerking opgenomen.
De Omgevingsvisie Landelijk gebied is op 5 juli 2016 vastgesteld en vervangt daarmee voor het buitengebied de structuurvisie Brielle uit 2009. Deze visie kan daarmee eveneens als beleidsmatige onderlegger voor het nieuwe plan dienen. De structuurvisie Brielle blijft gelden voor het stedelijk gebied.
In de omgevingsvisie Landelijk gebied zijn voor het gehele landelijk gebied algemene uitgangspunten gehanteerd:
Naast deze algemene uitgangspunten zijn specifieke doelen per deelgebied uitgewerkt.
In Brielle is onderscheid gemaakt in:
Deze algemene uitgangspunten in de omgevingsvisie zijn, in afstemming met de visie van de gemeente Westvoorne nader uitgewerkt in een visie, koers en kwaliteiten voor de verschillende deelgebieden in beide gemeenten.
Regionale visies en beleid
In 2013 is op regionaal niveau de gebiedsvisie Voorne-Putten vastgesteld. Voor de noordrand van het eiland Voorne-Putten is gewerkt aan een nadere uitwerking van de gebiedsvisie met een gebiedsperspectief Geuzenlinie Voorne-Putten.. Het gaat om het gebied ten noorden van de N218. Daarnaast zijn er diverse regionale visies opgesteld op het gebied van economie, recreatie, toerisme en wonen welke eveneens betrokken zullen worden bij het opstellen van het Omgevingsplan.
Andere overheden
De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Met name de verordening is relevant voor ons omgevingsplan, omdat hierin de regels staan waaraan gemeenten moeten voldoen bij de opstelling van hun eigen ruimtelijke plannen.
Ook een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte moet voldoen aan de provinciale verordening. Met dit plan willen wij wel al zoveel mogelijk voorsorteren op de omgevingswet. Het is mogelijk dat daarom de vernieuwende vormgeving van het omgevingsplan gaat schuren met de provinciale veordening. Als dat het geval is bij regels waarmee wel wordt aangesloten bij de doelen van de provinciale visie en verordening dan treden wij in overleg met de provincie of in dat geval kan worden afgeweken van de verordening.
Op dit moment is de provincie gestart met het voorbereiden van een provinciale omgevingsvisie en bijbehorende provinciale omgevingsverordening. Beiden zullen meer aansluiten bij de bedoelingen van de Omgevingswet omtrent beleid en regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Door de provincie bij de omgevingsplannen van Brielle en Westvoorne te betrekken, ontstaat de gewenste wisselwerking tussen beide overheidslagen.
De rijksoverheid heeft de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld, waarin een integrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van ons land is vastgelegd. Het Rijk richt zich in die visie op de grote lijnen die van belang zijn voor de ontwikkeling van Nederland. Daarnaast heeft het Rijk diverse sectorale visies opgesteld, zoals de structuurvisie Buisleidingen en de structuurvisie Windenergie op land.
Inmiddels is de rijksoverheid gestart met de voorbereidingen van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Deze visie moet in 2018 de nu nog vele bestaande Rijksstructuurvisies gaan vervangen. Ambtelijk worden wij regelmatig uitgenodigd om deel te nemen aan brainstormsessies die het Rijk organiseert over dit onderwerp. Op die manier zijn we ook betrokken bij dit proces.
Ook is het belangrijk om de omgevingsplannen af te stemmen met de regels van het waterschap. Zowel het waterschap als de gemeenten stellen regels in het fysieke domein. Afstemming, voorkomen van strijdigheid en dubbele regelgeving is van belang op de thema's waterveiligheid, waterkwantiteit en –kwaliteit en wegen.
In algemene zin wordt de beleidsvorming van andere overheden gevolgd en beoordeeld op relevantie voor onze eigen ruimtelijke plannen en vindt zo nodig afstemming plaats. Met name als het om gemeentegrensoverschrijdende zaken gaat (denk aan geluid en externe veiligheid) is afstemming met omliggende gemeenten, DCMR en de veiligheidsregio een vanzelfsprekendheid.
Onze buitengebied is op basis van de omgevingsvisies ingedeeld in verschillende zones:
Op basis van deze indelingen zijn zones onderscheiden die van elkaar verschillen in kwaliteit en na te streven koers. De verschillende zones zoals genoemd in de omgevingsvisies zijn, op basis van de kernkwaliteiten van de gebieden, de onderlinge samenhang tussen gebieden en de toelaatbare ontwikkelingen binnen de deelgebieden vertaald naar vier deelgebieden met een aangepaste begrenzing. Daarbij is toegewerkt naar eenduidige zones voor beide gemeenten
Onderscheiden zijn:
zone omgevingsplan | Gebaseerd zone in omgevingsvisie | ||||
Westvoorne | Brielle | ||||
1 | Duingebied | Duinen, heveringen, binnenduinrand | - | ||
2 | Zanderijen | Zanderijen | - | ||
3 | Glastuinbouw | Glastuinbouw | Agrarisch gebied, glastuinbouw | ||
4 | Jonge Zeekleipolders | Jonge zeekleiplolders | Agrarisch gebied | ||
5 | Oude Zeekleipolders | Oude Zeekleipolders | Agrarisch gebied | ||
6 | Noordrand | Oostvoornse Meer en Brielse Meer | Brielse Meer en omgeving | ||
7 | Veenpolders | - | Agrarisch gebied met landschaps- en Natuurwaarden | ||
8 | Veen- en Jongezeekleipolder | - | Agrarisch gebied |
De keuzes die gemaakt zijn om tot een eenduidige zonering te komen:
De in het omgevingsplan gehanteerde zonering is weergegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1 functies in plangebied
Het Omgevingsplan is na vaststelling het nieuwe toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast geldt dat uiteenlopende verzoeken die tijdens het opstellen van dit plan zijn ingediend, waar mogelijk al in dit plan zijn verwerkt. Op de betreffende locaties is dan bijvoorbeeld de nieuwe, beoogde activiteit vastgelegd of zijn bijvoorbeeld maatwerkbepalingen opgenomen waar het gaat om bouwmogelijkheden.
Omdat dit juridisch gezien nieuwe ontwikkelingen zijn, is een overzicht opgenomen waarin is weergegeven welke ontwikkelingen op welke locaties het betreft. Per ontwikkeling geeft het overzicht ook een beknopte verantwoording. Het betreffende overzicht is opgenomen in Bijlage 5.
De pilot status onder de Crisis- en herstelwet biedt mogelijkheden om in het omgevingsplan (feitelijk een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte) voorwaarden te stellen ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit (dit biedt ruimere mogelijkheden dan het begrip 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wro). Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van bepalde wettelijke normen en grenswaarden. Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de wijze waarop in het omgevingsplan de relevante omgevingsaspecten zijn meegewogen.
Aanleiding
De milieusituatie binnen de gemeente Brielle/Westvoorne is mede bepalend voor de ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en de randvoorwaarden die daarbij in acht moeten worden genomen. Ook in de gemeentelijke koersen voor het buitengebied spelen het woon- en leefklimaat, landschappelijke waarden, natuurwaarden, klimaat en energie een belangrijke rol. Om deze reden is het belangrijk om met een milieueffectrapportage het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over het omgevingsplan. Naast de inhoudelijke argumenten om een milieueffectrapportage op te stellen is er ook een wettelijke verplichting.
Ten behoeve van de omgevingsplannen voor Brielle en Westvoorne is één planMER opgesteld waarmee de milieugevolgen van de plannen in samenhang zijn beoordeeld.
Procedure
De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de procedure die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit. De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:
Gelijktijdig met de Nota van uitgangspunten voor het omgevingsplan is de Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld. Dit is de 'startnotitie' voor de planmer-procedure. Met de Notitie reikwijdte en detailniveau zijn de overlegpartners geraadpleegd over de opzet van het planMER en de onderliggende onderzoeken. De Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) is ook ter inzage gelegd.
Om te zorgen dat het planMER een zo groot mogelijke meerwaarde heeft bij de besluitvorming over het omgevingsplan, is parallel aan het voorontwerp-omgevingsplan een concept-planMER opgesteld. Op basis van de reacties op het voorontwerp-omgevingsplan en de doorgevoerde wijzigingen in het ontwerp-omgevingsplan is het planMER waar relevant aangepast en aangevuld. Met het ontwerp-omgevingsplan is het planMER formeel in procedure gebracht en ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. Het toetsingsadvies van de Commissie met een nadere motivering op de verschillende onderdelen uit het toetsingsadvies is opgenomen in bijlage 8.
Resultaten (concept-)planMER
Referentiesituatie
In het planMER is allereerst per zone de referentiesituatie in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat binnen grote delen van het plangebied sprake is van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Per zone is een beschrijving opgenomen van de specifieke waarden en karakteristieken. Daarnaast is inzicht gegeven in de beschikbare milieugebruiksruimte. Hieruit blijkt dat in het bijzonder de thema's stikstofdepositie en industrielawaai bepalend zijn voor de locaties waar en mate waarin ontwikkelingsmogelijkheden binnen de kaders van het omgevingsplan kunnen worden benut. Ook de aanwezige leidingen en hoogspanningsverbindingen leiden tot randvoorwaarden en beperkingen. Ook voor diverse andere thema's leidt de analyse van de referentiesituatie tot belangrijke aandachtspunten, bijvoorbeeld als het gaat om de verkeersveiligheid en de waterhuishouding.
Potentiele, maximale gevolgen omgevingsplan
In een planMER is het vereist om bij de toetsing van de mogelijke gevolgen uit te gaan van de maximale benutting van alle geboden ontwikkelingsruimte en flexibiliteit. In eerste instantie zijn de effecten van het omgevingsplan beoordeeld zonder rekening te houden met aanvullende maatregelen of randvoorwaarden (kaders). Deze toetsing leidt op veel criteria tot een negatieve effectbeoordeling. Hoewel de effectbeoordeling een sterk theoretisch gehalte heeft, maakt de effectbeoordeling wel duidelijk wat (mede in relatie tot de aanwezige waarden, de beschikbare milieugebruiksruimte en de gemeentelijke ambities) de grootste aandachtspunten zijn als het gaat om de borging van en sturing op omgevingskwaliteit in het omgevingsplan. Daarbij gaat het in het bijzonder om het behouden en vergoten van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden (waaronder het uitsluiten van significante negatieve effecten op Natura 2000). Daarnaast is het van belang om te voorkomen dat er ten gevolge van toekomstige ontwikkelingen een verslechtering van de verkeersituatie, het woon- en leefklimaat en de daarmee samenhangende gezondheidssituatie optreedt. Dat dient enerzijds te gebeuren door het beperken van de milieubelasting door de activiteiten die binnen de kaders van het omgevingsplan worden toegestaan en anderzijds door voorwaarden te verbinden aan toekomstige initiatieven die leiden tot een toename van het aantal milieugehinderden binnen het plangebied. Dat laatste geldt in het bijzonder in de noordelijke delen van het plangebied waar sprake is van een relatief hoge milieubelasting door de industrieterreinen Europoort-Maasvlakte en Botlek-Pernis.
Mede op basis van de effectbeoordeling in het planMER zijn in de regels van het omgevingsplan enerzijds voorwaarden opgenomen gericht op het voorkomen van ongewenste effecten en onaanvaardbare situaties. Anderzijds zijn voorwaarden opgenomen om gericht te sturen op de beoogde omgevingskwaliteit. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.
Kaders voor toekomstige ontwikkelingen
In de regels zijn enerzijds voorwaarden opgenomen gericht op het voorkomen van ongewenste effecten en onaanvaardbare situaties. Anderzijds zijn voorwaarden opgenomen om gericht te sturen op de beoogde omgevingskwaliteit.
Landschap, cultuurhistorie en natuur
In het omgevingsplan zijn beschermende regelingen opgenomen voor landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarde.
Het omgevingsplan is niet alleen gericht op bescherming, maar ook op het versterken van deze waarden. Voor beide gemeenten is een Handboek Kwaliteitsverbetering opgesteld waarin per zone binnen het agrarisch gebied aanbevelingen en inspiratiebeelden zijn opgenomen. In de regels van het omgevingsplan wordt een directe link gelegd met de kwalitatieve voorwaarden uit de Handboeken kwaliteitsverbetering. Ook binnen de Noordrand wordt gestuurd op kwaliteitsverbetering zoals bedoeld in het programma Geuzenlinie.
Uit de passende beoordeling blijkt dat de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 mede bepalend zijn voor de locaties waar en mate waarin ontwikkelingsmogelijkheden binnen de kaders van het omgevingsplan kunnen worden benut. Dit geldt in het bijzonder voor ontwikkelingen in de gemeente Westvoorne op relatief korte afstand van het Voornes Duin. Voor bepaalde functies (in het bijzonder veehouderijen) kunnen ook op grote afstand relevante effecten optreden. Naar aanleiding van de uitkomsten van de passende beoordeling zijn voorwaarden verbonden aan toekomstige ontwikkelingen. Ontwikkelingen zijn mogelijk zolang geen sprake is van een toename van depositie ter plaatse van reeds overbelaste verrzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000.
Archeologie
In het omgevingsplan is een regeling opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. De regeling in het omgevingsplan is gebaseerd op het archeologisch beleid van de beide gemeenten en de bijbehorende (verwachtings)waardenkaarten.
Verkeer
De verkeers(veiligheids)situatie vormt een aandachtpunt op diverse ontsluitingsroutes binnen het plangebied. Bij toekomstige initiatieven binnen de kaders van het omgevingsplan dient te worden aangetoond dat de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor een veilige afwikkeling van de verkeerstoename. Ook is vastgelegd dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Milieuhinderlijke activiteiten
Het omgevingsplan biedt ruimte voor (potentieel) milieuhinderlijke activiteiten, waaronder landbouwbedrijven, glastuinbouwbedrijven, niet-agrarisch bedrijven en recreatieve voorzieningen. Voor nieuwvestiging, uitbreiding of wijzingen van dergelijke activiteiten is vastgelegd dat geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar mag optreden.
Geluid
Binnen grote delen van het plangebied zijn nieuwe geluidgevoelige functies niet zonder meer mogelijk. Zowel vanwege de geluidbelasting vanwege de industrieterreinen Europoort-Maasvlakte en Botlek-Pernis als de geluidbelasting door het wegverkeer kunnen hogere waarden noodzakelijk zijn. De afweging over het al dan niet toestaan van nieuwe geluidgevoelige functies en de beoordeling van de eventuele maatregelen die in dat kader noodzakelijk zijn vraagt om maatwerk. Om deze reden worden nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidzones van gezoneerde wegen en omliggende industriegebieden alleen direct toegestaan als aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Wanneer dat niet het geval is, zal een hogere waarden besluit nodig zijn. Daar komt verder bij dat voor situaties binnen de geluidzone van het havengebied, ook het Regionaal Afspraken Kader van toepassing is.
Externe veiligheid
In en rond het plangebied zijn diverse risicobronnen aanwezig. Binnen het plangebied zijn in dat kader met name de risicorelevante leidingen van belang. Voor een overzicht van alle relevante risicobronnen wordt verwezen naar bijlage 6 van het planMER (bijlage 3). In het omgevingsplan wordt de vestiging van bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen uitgesloten. Daarnaast is in het omgevingsplan geborgd dat geen nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten kunnen worden gerealiseerd binnen de PR 10-6-contouren van risicobronnen. Hiermee is geborgd dat er geen knelpunten ontstaan ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Wel kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden die het omgevingsplan biedt gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico van de verschillende risicobronnen in en om het plangebied. In het MER is voor de relevante risicobronnen inzicht gegeven de ligging van de invloedsgebieden. Over het algemeen ligt het groepsrisico in de huidige situatie (ruimschoots) onder de oriëntatiewaarde. Gezien de schaal en omvang van de ontwikkelingsmogelijkheden die het omgevingsplan zullen de gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico in de meeste gevallen beperkt blijven. Voor nieuwe activiteiten binnen het invloedsgebied van een of meerdere risicobronnen is in de planregels als voorwaarde opgenomen dat een verantwoording van het groepsrisico plaats vindt (op het moment dat sprake is van een concreet initiatief). Uitbreiding of intensivering van bestaande activiteiten zou ook gevolgen kunnen hebben voor de hoogte van het groepsrisico. Om deze reden is in de plantoelichting een beknopte verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Verantwoording groepsrisico
Gezien de aanwezige risicobronnen, dient rekening te worden gehouden met de volgende incidentscenario's:
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om op eigen kracht
zich in veiligheid te brengen. In algemene zin zijn de aanwezige personen binnen de invloedsgebieden van de relevante risicobronnen voldoende zelfredzaam om het gebied te ontvluchten bij een eventuele calamiteit. Er is geen sprake van functies met grote aantallen verminderd zelfdredzame mensen op korte afstand van de risicobronnen. De meeste locaties binnen het plangebied zijn vanaf (minimaal) twee zijden ontsloten, waardoor het mogelijk is om het gebied te ontvluchten (van de bron af). Een snelle alarmering is daarbij van groot belang. Verder zal bij bouwplannen binnen het invloedsgebied van risicobronnen nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de situering van (nood)uitgangen.
Beheersbaarheid
Zowel voor de bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Zoals aangegeven zijn de meeste locatie binnen het plangebied vanaf (minimaal) twee zijden bereikbaar. Wel kennen sommige wegen een smal profiel, wat de bereikbaarheid niet ten goede komt. De beschikbaarheid van bluswater verschilt sterk per locatie. Binnen delen van het plangebied zijn secundaire bluswatervoorzieningen beschikbaar (zoals sloten en bassins bij glastuinbouwbedrijven), binnen andere delen is de beschikbaarheid van bluswater onvoldoende. Daar waar sprake is van nieuwe activiteiten dient hier bij de verdere uitwerking van de plannen bij de verantwoording van het groepsrisico (voorwaarde planregels) nadrukkelijk aandacht aan te worden besteed.
Gezondheid
Met name in het noordelijk deel van het plangebied is sprake van een relatief hoge milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit, licht, geur, gevaar). Om deze reden is voor verschillende mogelijke ontwikkelingen vastgelegd dat een afweging en motivering van de mogelijke gezondheidseffecten plaatsvindt.
Bodem en water
In het omgevingsplan is vastgelegd dat bij toekomstige initiatieven de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Teven is geborgd dat geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding optreden.
Kabels en leidingen
De bestaande kabels en leidingen die planologisch relevant zijn, zijn vastgelegd in dit plan. Daarbij wordt gedacht aan gas- en olieleidingen en bijbehorende gasdrukmeet- en regelstations, gas-reduceerstations, hoogspanningsleidingen en -verbindingen en het hoofdnetwerk van water- en rioolleidingen.
Binnen het plangebied is ook een reserveringsstrook aanwezig uit de Structuurvisie Buisleidingen. Ook deze zone is vastgelegd, met de beperking dat hier geen nieuwe ontwikkelingen mogen plaatsvinden die de aanleg van toekomstige leidingen belemmert.
Monitoring
Het omgevingsplan biedt op onderdelen meer flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden dan een 'regulier' bestemmingsplan. Daarnaast is de looptijd van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte onder de crisis- en herstelwet 20 jaar (voor een 'regulier' bestemmingsplan 10 jaar). Voor verschillende milieuthema's en criteria is er sprake van een relatief grote onzekerheidsmarge als het gaat om de optredende effecten. Deze worden ook beïnvloed door allerlei ontwikkelingen buiten de scope van het omgevingsplan, zoals ontwikkelingen in wet- en regelgeving, economische ontwikkelingen en technologische ontwikkelingen. Het is daarom noodzakelijk om tijdens de looptijd van het omgevingsplan vinger aan de pols te houden en te monitoren hoe de milieusituatie binnen het studiegebied zich ontwikkelt en of de optredende milieugevolgen vragen om een bijsturing door aanpassing van de kaders in het omgevingsplan. Bij de monitoringsrondes wordt het volgende in beeld gebracht:
In het omgevingsplan:
Bij de nieuwe doelen en uitgangspunten hoort ook een vernieuwd instrumentarium dat aansluit bij de beoogde doelen (integraal, globaal, doelgericht denken, afwegingsruimte, kwalitatief in plaats van kwantitatief, vertrouwen). Dit instrumentarium bestaat uit verschillende soorten van regels: bouw- en gebruiksregels en beoordelingsregels, maatwerkvoorschriften en -regels en regels voor gelijkwaardigheid.
Uitgangspunt voor het omgevingsplan is het objectgericht benaderen van de informatie en de regels die in een omgevingsplan staan. Gronden en panden zijn objectgericht te benaderen indien de gronden gekoppeld worden aan een getekend vlak waaraan de betreffende regels voor de gronden en panden zijn gekoppeld.
De systematiek van het plan kent drie typen regels, te weten regels voor het hele plangebied, regels voor een zone (functie) en regels per perceel (voor specifieke activiteiten):
Nadat u op de locatie in de verbeelding heeft geklikt, worden de regels voor die locatie geladen. Ongeacht in welke kaartlaag u kijkt. U vindt de regels onder de knop 'Welke regels gelden hier'. Het kan zijn dat bepaalde vragen (hoofdstukken) op een specifieke locatie niet voorkomen. Dit is het geval als er op die locatie geen regels gelden uit dat hoofdstuk. In dat geval zal de betreffende vraag niet zichtbaar zijn. Op deze manier maken we alleen zichtbaar wat voor de betreffende locatie die u aanklikt relevant is.
Bij de keuze voor instrumentarium wordt gestreefd naar minder regels en ontwikkelingen met minder of kortere procedures mogelijk maken.
Ontwikkelingen die passen binnen de koers en kwaliteiten van de functie van het gebied (zone) kunnen worden toegestaan mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Het bestaande gebruik kan met een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit worden gewijzigd , waarbij door de initiatiefnemer dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden.
Voor een aantal ontwikkelingen is gezien de impact of relatie met regionale afspraken een bestuurlijke afweging noodzakelijk. Voor deze ontwikkelingen kunnen via een delegatiebevoegdheid worden toegestaan.
De Omgevingswet biedt op termijn de mogelijkheid om verleende omgevingsvergunningen voor afwijken te verwerken in het omgevingplan waarbij geldt dat hiertegen geen zienswijzen kan worden ingediend (artikel 16.31 Omgevingswet, zoals aangeboden aan de Eerste Kamer).
De mogelijkheden voor wijziging van gebruik zijn ruim geformuleerd (passend binnen de koers en kwaliteiten van de functie/zone); de voorwaarden waaronder medewerking wordt verleend aan een initiatief zijn kwalitatief en kwantitatief en bewust globaler en abstracter geformuleerd zodat maatwerk afwegingen gericht op het bereiken van onze doelen in het buitengebied mogelijk zijn.
De provincie heeft op basis van de Omgevingswet zoals deze is aangeboden aan de Eerste Kamer, alleen de mogelijkheid om een (volgens de huidige benaming) reactieve aanwijzing in te dienen tegen de 'toedeling van functies en de daarbij behorende regels'. Dit betekent dat de provincie geen aanwijzing kan geven tegen de onderdelen van de APV en de verordeningen die in de regels van dit plan zijn opgenomen.
De gewenste objectgerichte raadpleging van het plan vanuit een vraaggestuurd menu kan op de huidige landelijke raadpleegomgeving www.ruimtelijkplannen.nl niet worden bereikt. De pilot status biedt de mogelijkheid om het plan ook op een ander wijze raadpleegbaar te maken. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het plan weliswaar op ruimtelijke plannen te publiceren maar tevens een plan raadpleegbaar te maken via een alternatieve, duidelijke raadpleegomgeving die voldoet aan de gemeentelijke wensen omtrent objectgerichte raadpleegbaarheid.
Om te voldoen aan de gemeentelijke wensen met betrekking tot raadpleegbaarheid wordt het omgevingsplan ook ontsloten via de website 'http://brielle.crotec-omgevingsplan.nl'. De opzet van het plan is ook afgestemd op de mogelijkheid om het plan op deze alternatieve wijze te raadplegen.
Uitgangspunt daarbij is:
Algemeen
De huidige legaal aanwezige activiteiten zijn toegestaan. Deze zijn opgenomen op basis van de vigerende bestemmingsplannen en eventueel verleende vergunningen en afwijkingen. Daar waar dat vanuit de kwaliteit van de fysieke leefomgeving noodzakelijk is zijn specifieke regels voor gebruik opgenomen.
De huidige hoofdactiviteit is met een icoon op de verbeelding weergegeven. Bij de huidige hoofdactiviteit is een gebruiksvlak vastgelegd wat aangeeft tot waar dit gebruik is toegestaan. Voor de situering van de gebruiksvlakken is gebruikgemaakt van de op dit moment toegestane activiteiten in de vigerende bestemmingsplannen. De vigerende bestemmingsplannen vormen de basis voor het huidige, legale gebruik in dit omgevingsplan.
Agrarisch
Bij de activiteit agrarisch kunnen nevenactiviteiten worden toegestaan. Onder een agrarische neventak worden de onderdelen van het agrarisch bedrijf verstaan, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt deel (minder dan de helft) uitmaakt van de totale productieomvang van de hoofdsctiviteit
Hierbij geldt als randvoorwaarde dat de nevenactiviteit(en) alleen mogen worden uitgevoerd door de agrarisch ondernemer. Bij twijfel over de ondergeschiktheid van de agrarische neventak wordt advies ingewonnen bij de agrarisch deskundige.
De nevenactiviteiten die passen binnen de koers en kwaliteiten van de functie en van beperkte aard en omvang zijn worden rechtstreeks toegestaan. Welke dat zijn verschilt per functie. Nevenactiviteiten die niet rechtstreeks zijn toegestaan, maar passen binnen de koers en kwaliteiten van de functie kunnen worden toegestaan als deze voldoen aan de Regels voor aanpassen van activiteiten.
Glastuinbouwbedrijf
Ook bij glastuinbouwbedrijven kunnen nevenactiviteiten worden toegestaan. Daarbij gelden dezelfde voorwaarden als bij de activiteit agrarisch en verschillen de mogelijkheden afhankelijk van de functie waarin de activiteit plaatsvindt.
Sierteelt, fruitteelt, boomkwekerij
Sierteelt, fruitteelt, boomkwekerij hebben een gelijke ruimtelijke impact. Deze activiteiten zijn daarom uitwisselbaar gemaakt en onder dezelfde activiteit geschaard.
Ook bij Sierteelt, fruitteelt, boomkwekerij kunnen nevenactiviteiten worden toegestaan. Daarbij gelden dezelfde voorwaarden als bij de activiteit agrarisch en verschillen de mogelijkheden afhankelijk van de functie waarin de activiteit plaatsvindt.
Wonen
Beroep- en bedrijf aan huis
Bij burgerwoningen naast het wonen beroep- en bedrijf aan huis toegestaan. Dit houdt in dat zogenaamde vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die ten hoogste vallen binnen de categorieen 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer geldt, zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en dat maximaal 100 m2 van het grondoppervlak wordt benut ten
behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Bed and Breakfast
Naast het wonen is tevens het gebruik voor bed and breakfast toegestaan. Bed and breakfast is toegestaan in een kleinschalige vorm tot maximaal 5 kamers. Daarmee worden overlastaspecten van extra verkeersbewegingen tot een redelijk niveau gehouden. Indien de inrichting maximaal 5 kamers heeft, is het aannemelijk dat er minder dan 15 personen gelijktijdig logies en ontbijt kan worden verstrekt. Uit onderzoek in den lande blijkt dat bij een groter aantal kamers/personen een omslag naar meer bedrijfsmatig plaatsvindt en geen sprake meer is van kleinschaligheid.
Onder deze condities valt de inrichting niet onder de Wet Milieubeheer. Er is dan geen sprake van een inrichting (dus ook geen meldingsplicht o.g.v. Aktiviteitenbesluit). Er zal ook moeten worden voldaan aan de parkeernormering (beschikken over voldoende parkeergelegenheid op eigen erf).
Wonen in bedrijfswoning(en)
Bij bedrijven waar een bedrijfswoning aanwezig is, is een bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
Bij bedrijfswoningen is net zoals bij Wonen beroep- en bedrijf aan huis en Bed and Breakfast toegestaan, onderdezelfde voorwaarden.
Wonen in plattelandswoning(en)
Een woning waar gebruik als plattelandswoning is toegestaan is een bedrijfswoning die behoort tot een agrarisch- of glastuinbouwbedrijf. Deze woning mag door derden worden bewoond. De woning wordt niet beschermd tegen milieugevolgen zoals geur, geluid en trilling, met uitzondering van luchtkwaliteit van het bijbehorende bedrijf.
Voor het overige gelden dezelfde regels als voor een bedrijfswoning.
Natuur
Natuur en bijzondere landschapselementen zijn weergegeven met een vlak. Op die manier is de exacte begrenzing vastgelegd, waarmee de natuur- en landschapswaarden optimaal beschermd kunnen worden. Wijziging van gebruik is hier in beginsel niet toegestaan.
In het plangebied worden functies onderscheiden gebaseerd op de gebieden die onderscheiden zijn in de omgevingsvisie van de gemeente.
De in het plan onderscheiden zones zijn:
zone omgevingsplan | Gebaseerd zone in omgevingsvisie | ||||
Westvoorne | Brielle | ||||
1 | Duingebied | Duinen, heveringen, binnenduinrand | - | ||
2 | Zanderijen | Zanderijen | - | ||
3 | Glastuinbouw | Glastuinbouw | Agrarisch gebied, glastuinbouw | ||
4 | Jonge Zeekleipolders | Jonge zeekleiplolders | Agrarisch gebied | ||
5 | Oude Zeekleipolders | Oude Zeekleipolders | Agrarisch gebied | ||
6 | Noordrand | Oostvoornse Meer en Brielse Meer | Brielse Meer en omgeving | ||
7 | Veenpolders | - | Agrarisch gebied met landschaps- en Natuurwaarden | ||
8 | Veen- en Jongezeekleipolder | - | Agrarisch gebied |
Per zone zijn de koers en de kwaliteiten omschreven (de functie van de zone) op basis van de omgevingsvisie.
Binnen de zone zijn de bestaande, legaal aanwezige activiteiten en gebruik toegestaan (zie Welke regels gelden bij de huidige activiteit?). Deze functies zijn flexibeler en globaler dan de bestemmingen in onze huidige bestemmingsplannen.
Wij nodigen onze burgers en bedrijven uit om met initiatieven te komen. Tegelijkertijd is het inpassen van een intiatief specifiek maatwerk, waarbij wij het van belang vinden dat er een nader afwegingsmoment is bij het veranderen van het gebruik. Toekomstige activiteiten die passend zijn binnen de functie of een bijdrage leveren aan de koers en kwaliteiten van de functie kunnen worden toegestaan mits aan de voorwaarden voor het veranderen van gebruik wordt voldaan. Daarom is bij het wijzigen van het bestaande gebruik een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit vereist.
Bij de aanvraag voor wijziging van gebruik dient de initiatiefnemer met een goede ruimtelijke onderbouwing aan te tonen dat:
Daarnaast kunnen afhankelijk van het initatief en de locaties specifieke regels van toepassing zijn zoals regels voor welstand, reclameuitingen, cultuurhistorische waarden of regels voor het kappen van houtopstanden.
Door het werken met een omgevingsvergunning wordt de lange procedure die met het vaststellen van een buitenplanseafwijkingsprocedure, wijzigings- of postzegelbestemmingsplan is gemoeid voorkomen. Deze werkwijze sluit goed aan bij de mogelijkheden onder de Omgevingswet.
Toekomstige activiteiten die passend zijn binnen de functie of een bijdrage leveren aan de koers en kwaliteiten van de functie kunnen worden toegestaan. De activiteiten kunnen passend zijn in het algemeen, maar het is uiteindelijk maatwerk op de locatie of de activiteit op de specifieke locatie passend is. Bij de afweging of een activiteit op een specifieke locatie passend is wordt op een aantal aspecten afgewogen. Bij een vergunningaanvraag dient door een initiatiefnemer met een ruimtelijke onderbouwing aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor nieuwe activiteiten.
Dialoog met de omgeving
Als gemeente willen we dus binnen de regels van het omgevingsplan meer ruimte bieden
voor nieuwe ontwikkelingen. Dit betekent wel dat wij als gemeente ook meer van een
initiatiefnemer verwachten. In de Omgevingswet staat dat een initiatiefnemer verplicht
is om in een vroeg stadium een dialoog met de omgeving te voeren, het meerwaardegesprek.
Pas wanneer deze dialoog is gevoerd, is een initiatief gereed om bij de gemeente te
worden ingediend om een vergunning te krijgen voor de realisatie.
Naast meer draagvlak voor plannen willen we hiermee ook bereiken dat initiatieven meer kwaliteit in zich dragen. Om die reden spreken we van een meerwaardegesprek. We benadrukken daarmee dat het gaat om het voeren van een gesprek met de omgeving, die verder gaat dan alleen het informeren over plannen. Insteek van de dialoog is dat meerwaarde aan plannen wordt gegeven, zodat de kwaliteit van onze leefomgeving verbeterd.
Wij nodigen initiatiefnemers uit om samen met ons op basis van de voorgenomen verandering van gebruik te bepalen wie betrokken moeten worden in de dialoog. In de beleidsregel Dialoog met de omgeving hebben wij concreet gemaakt hoe de dialoog vormgegeven moet worden. |
Bij het al of niet verlenen van medewerking aan de wijziging van gebruik zullen wij, naast de beleidsmatige toets, laten afhangen van haar oordeel over de zorgvuldigheid van de gevoerde dialoog. Daarbij vinden wij het van belang dat een initiatiefnemer niet alleen informeert over plannen, maar ook daadwerkelijk iets doet met de opbrengst van de dialoog door bijvoorbeeld plannen aan te passen of specifieke afspraken te maken met de omgeving. Wij vragen initiatiefnemer in een verslag vast te leggen op welke wijze de dialoog is gevoerd en wat initiatiefnemer met de opbrengst van de dialoog heeft gedaan.
Inpassing in de omgeving
Een nieuwe gebruiksactiviteit kan een impact hebben op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dat kan zowel het geval zijn als er sprake is van ander gebruik van de buitenruimte als bij een uitbreiding van een bestaande activiteit (bijvoorbeeld uitbreiding van een agrarisch erf). In dat geval vragen wij de initiafnemer te zorgen voor een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing in de omgeving.
Of een nieuwe activiteit inpasbaar is dient door de initiatiefnemer te worden verantwoord in een landschappelijk inpassingsplan en wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in de beleidsregel kwaliteitsverbetering van het buitengebied.
Natuur- en landschapselementen
Wijzigingen van gebruik en actviteiten die een bijdrage leveren aan de doelen van de betreffende zone willen wij met inachtname van de gestelde voorwaarden mogelijk maken. Uitzondering vormen de gebieden die zijn aangduid als landschapselementen en natuur. In deze gebieden willen wij de ecologische en landschappelijke waarden behouden en is wijziging van gebruik en nieuwe activiteiten die niet gericht zijn op natuurbeheer niet toegestaan.
Recreatie
Op Voorne Putten hebben wij gezamelijk beleid geformuleerd voor de gastvrijheidseconomie op het eiland. Nieuwe initiatieven op het gebied van recreatie moeten passen binnen de koers die wij voor Voorne Putten in deze visie hebben geformuleerd.
Nieuwe stedelijke functies
Nieuwe stedelijke functies zijn mogelijk als deze binnen de koers en kwaliteiten van de functies passen. In het kader van duurzaam ruimtegebruik vragen wij initiatiefnemers dan wel om aan te tonen dat er behoefte is aan de beoogde activiteit. Daarnaast vinden wij het van belang dat is aangetoond dat voorzover het gebruik niet plaatsvindt in bestaand stedelijk gebied aantoond wordt waarom de activiteit niet in stedelijk gebied mogelijk is. Daarmee willen wij overprogrammering en negatieve ruimtelijke effecten van leegstand in stedelijk gebied voorkomen.
Aanpassen van gebruik en bouwen
Met de omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit kan het gebruik van gronden en bouwwerken in enge zin worden gewijzigd mits de gebruiksactiviteit passend is in de koers van het betreffende deelgebied. Bij het wijzigen van het gebruik kan een initiatiefnemer ook wensen hebben om bebouwing aan te passen en/of bebouwing uit te breiden.
In dat geval kan op basis van de mogelijkheid om af te wijken van de in dit plan opgenomen bouwregels (kwalitatieve toetsing) in hoofdstuk 4 van de regels onder genoemde voorwaarden naast een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit een omgevingsvergunning worden verleend voor bouwen. Voor de betreffende locatie worden vervolgens maatwerkvoorschriften voor bouwen in de omgevingsvergunning opgenomen.
Ten behoeve van het toegestane gebruik zoals aangeduid op de verbeelding mag worden gebouwd. Wij gaan uit van de filosofie 'Gebouwen en bouwwerken zijn toegestaan mits passend in de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied'. Deze filosofie vraagt om een kwalitatieve beoordeling van bouwaanvragen. Het is echter niet noodzakelijk alle gebouwen en bouwwerken kwalitatief te beoordelen. Bouwwerken en gebouwen die gezien de aard en maatvoeringen passend zijn binnen de bestaande activiteit en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving zijn rechtstreeks toegestaan binnen het aangeduide vlak. kunnen rechtstreeks worden toegestaan. Wij hanteren daarom voor de bouwregels een zogenaamde 3 trapsraket:
Trap 1. Bestaande bebouwing
Allereerst is de bestaande, legaal aanwezige bebouwing toegestaan. Deze bebouwing
mag ook worden vervangen.
Trap 2. Bouwregels bestaande activiteiten
Als de bestaande bebouwing wordt vervangen, uitgebreid en verplaatst is het mogelijk hiervoor een omgevingsvergunning voor bouwen te verlenen op basis van de bouwregels voor de huidige activiteiten. Voor verschillende type gebruik is aangegeven welke bouwwerken binnen een aangeduid vlak kunnen worden toegestaan op basis van kwantatieve maatvoeringen. Dit zijn maatvoeringen die acceptabel worden geacht en passend zijn binnen de kwaliteit van de fysieke leefomgeving van ons buitengebied.
Bouwregels Agrarisch bedrijf
Daar waar een agrarisch bedrijf is toegestaan doormiddel van een icoon en een bijbehorend aanduidingsvlak op de verbeelding mag gebouw worden ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing.
Een grotere uitbreiding dan het aanduidingsvlak waarbinnen gebouwd mag worden is ook mogelijk mits passend binnen de koers en kwaliteiten van de functie, maar in dat geval dient bepaald te worden of dat passend is op de betreffende locatie. Dat kan via trap 3 kwalitatieve toetsing.
Andere (bedrijfsmatige) activiteiten
Bij niet agrarische (bedrijfsmatige) functies is in mindere mate sprake van een functionele relatie met het buitengebied. Daarnaast is de aard van de activiteiten vaker dusdanig dat bij uitbreiding een goede afweging gemaakt moet worden in relatie tot de koers en kwaliteiten van de functie. Daarom geven wij deze bedrijven rechtstreeks in eerste instantie een beperkte uitbreidingsruimte. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen mag binnen het aanduidingsvlak voor bouwen ten hoogste de maximale oppervlakte zoals aangegeven in de regels bedragen. Een grotere uitbreiding is ook mogelijk mits passend binnen de koers en kwaliteiten van de functie, maar in dat geval dient bepaald te worden of dat passend is op de betreffende locatie. Dat kan via trap 3 kwalitatieve toetsing.
Bouwregels glastuinbouwbedrijf
In onze gemeente is een aantal gebieden specifiek ingericht voor ontwikkeling van de glastuinbouw.
Het zijn gebieden die al in belangrijke mate bestaan uit glastuinbouwbedrijven. Het gaat om:
Op basis van de huidige bestemmingsplannen en rechten zijn de bouwregels voor deze gebieden als volgt opgenomen:
In Glasparkt 4P mogen tevens bedrijfsgebouwen tot maximaal 20% van de oppervlakte aan kassen gerealiseerd worden. Bij de overige bedrijven mag de bestaande oppervlakte van gebouwen en overkappingen, kassen en eventuele bedrijfswoningen uitgezonderd, uitbreiden tot ten hoogste de bestaande oppervlakte, vermeerderd met 25%.
Verblijfsrecreatieterreinen
Voor verblijfsrecreatieterreinen wordt een grote mate van flexibiliteit beoogd voor de inrichting binnen het terrein. Omdat dit over het algemeen grote, uitgestrekte terreinen zijn is ervoor gekozen deze met een vlak weer te geven. Binnen de grenzen van dit vlak is het maximum aantal gebouwde eenheden voor recreatief nachtverblijf vastgelegd. Dit aantal is in overeenstemming met de bestaande aantallen. Eenheden voor recreatief nachtverblijf die niet als gebouw aangemerkt moeten worden, zoals tenten en (toer)caravans zijn niet gemaximeerd. Op basis van beschikbare ruimte, toegestane aantallen en gewenste kwaliteit voor de gasten kunnen de recreatieondernemers hiermee voor een groot deel de invulling van hun terrein bepalen.
Voor de bebouwing ten behoeve van centrale voorzieningen is een maximale oppervlakte opgenomen. Deze oppervlakte is gebaseerd op de bestaande rechten uit het vigerende bestemmingsplan.
Duurzame energievoorzieningen voor eigen gebruik
In verband met de energietransitie is er steeds meer behoefte aan duurzaame energievoorzieningen voor eigen gebruik. Hierbij kan gedacht worden aan zonnepanelen, zonneboilers of kleine (turby) windturbines. Indien deze voorzieningen passen binnen de bouwregels voor bouwwerken en gebouwen in dit plan kunnen deze voorzieningen toegestaan worden.
Trap 3. Kwalitatieve toetsing
Bouwwerken die niet passen binnen de bouwregels beperkte toetsing kunnen afhankelijk van de specifieke locatie passend zijn. Of bouwwerken passend zijn op een specifieke locatie is sterk afhankelijk van de locatie (omvang perceel, ligging) en de kwaliteit van de omgeving. Bouwwerken die afwijken van de bouwregels voor bestaande activiteiten kunnen afhankelijk van de specifieke locatie passend zijn. Bouwwerken dienen in iedergeval te passen in de omgeving.
Wij willen de ruimte bieden voor maatwerk. Om maatwerk mogelijk te maken dient een bouwwerk te passen in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en toelaatbaar zijn op basis van omgevingswaarden.
Inpasbaar in de omgeving op basis van beleidsregel ruimtelijke kwaliteitsverbetering buitengebied
Het handboek kwaliteitsverbetering geeft de kwalitatieve kaders voor ons buitengebied. In de ruimtelijke kwaliteitsverbetering buitengebied zijn de criteria opgenomen op basis waarvan beoordeeld wordt of een bouwwerk passend is in de omgeving.
De criteria komen voort uit de de beschrijving van de karakteristieken en ambities van het handboek kwaliteitsverbetering. In het handboek zijn de criteria concreet omschreven. De uitwerking van de ciriteria dient als inspiratie voor een goede inpassing in de omgeving.
Passend binnen omgevingskwaliteiten
Omdat bouwwerken met grotere maatvoeringen ook een grotere impact op de omgeving kunnen hebben wordt ook de voorwaarde gesteld dat er geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaakt mag worden en mogen geen onevenredige beperkingen veroorzaakt worden voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving.
Activiteiten en de gevolgen daarvan voor de fysieke leefomgeving verschillen van elkaar, en dat vraagt om verschillende type regels. De basis zijn specifieke zorgplichten, die een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van degene die de activiteit uitvoert.
Bij een verandering van activiteit willen wij beoordelen of de nieuwe activiteit geen nadelige gevolgen heeft voor de leefomgeving Voor de beoordeling of een wijziging van gebruik passend is op de specifieke locatie gelden dan regels voor het woon- en leefklimaat .
Van belang is dat rekening wordt gehouden met de kwaliteit van de fysieke leefomgeving: er mag geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving optreden, ermoet een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kunnen worden gerealiseerd en de wijziging van gebruik moet voldoen aan een aantal voorwaarden die moeten zorgen voor een veilige, gezonde, duurzame en klimaatbestendige omgeving. Verder is het van belang dat nieuw gebruik geen negatief effect heeft op het bestaande gebruik in de omgeving.
Initiatiefnemers moeten dan voldoen aan de wettelijke toetsingskaders zoals de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder, de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Afsprakenkader Geluid en Ruimtelijke ontwikkeling
Binnen geluidszone industrie worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan. Nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone van wegen en geluidszone industrie kunnen alleen worden toegestaan middels een delegatie bevoegdheid. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt als een initiatiefnemer heeft aangetoond dat wordt voldaan aan de Wet geluidshinder. De gemeente zal bij een verzoek voor toepassen van deze delegatiebevoegdheid de procesregels van het RAK toepassen.
Stikstof depositie
Gezien de uitkomsten van de passende beoordeling (onderdeel van het planMER) is het van belang om in het plan relgels op te nemen om significante negatieve effecten ten gevolge van een toename van stikstofdepositie uit te kunnen sluiten. Uitgangspunt voor de regeling in artikel 161) is dat het plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die leiden tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van reeds overbelaste verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000. Dat kan ook door in samenhang met de ontwikkeling maatregelen te treffen waardoor per saldo geen sprake is van een depositietoename.
Op termijn kan Hoofdstuk 6 Welke regels gelden hier voor evenementen? worden uitgebreid met de voorwaarden die aan het houden van dergelijke evenementen worden gesteld.
Evenementen zijn toegelaten voor zover passend binnen de beleidsregel Evenementenbeleid. Daarin kunt u onder andere aflezen welke categorieën aan evenementen onderscheiden worden en of u (op basis van de APV) een melding in moet dienen of vergunning aan moet vragen.
In dit hoofdstuk zijn de regels voor reclame-uitingen opgenomen. Om balans te krijgen tussen enerzijds een verzorgd straatbeeld en anderzijds het economisch belang is de reclamenota opgesteld. Heldere richtlijnen voor reclame-uitingen moeten aantasting van het straatbeeld voorkomen en bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving, en moeten gelijktijdig ruimte bieden voor (economische) levendigheid zodat ondernemers, verenigingen, stichtingen, c.a. zich kunnen ontwikkelen. De regels uit de reclame nota zijn opgenomen in dit omgevingsplan en zijn een aanvulling op de kwaliteit die wij nastreven met het Handboek kwaliteitsverbetering en de Nota ruimtelijke kwaliteit.
In Hoofdstuk 8 is de bescherming opgenomen van archeologische waarden, de molenbiotoop, het schootsveld van de vesting en gemeentelijke monumenten.
Archeologie
Het Beleidsplan Brielle Archeologie bevat regels die van toepassing zijn op archeologisch waardevolle gebieden. Door dit beleid te vertalen in het omgevingsplan worden alle regels die tot doel hebben de waarden te beschermen samengebracht.
In de module zijn voorts beperkingen van het gebruik opgenomen. Voor het uitvoeren van een aantal werken of werkzaamheden die een negatieve invloed kunnen hebben op de te beschermen waarden is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de verlening van de omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de waarden niet onevenredig worden geschaad.
Molenbiotoop
Om de vrije windvang en het zicht op de molen te garaderen is op de verbeelding de molenbiotoop aangegeven. voor de molenbiotoop is de regels opgenomen dat op gronden gelegen binnen de molenbiotoop uitsluitend mag worden gebouwd indien wordt voldaan aan bepaalde hoogtebepalingen.
Monumenten
Verspreid over het plangebied is verder een aantal gebouwen aanwezig met grote cultuurhistorische waarde. Wij willen zowel monumenten als het gemeentelijk stads- en dorpsgezicht beschermen. Daarom hebben wij regels opgenomen waarmee wij willen borgen dat deze cultuurhistorisch waardevolle elementen in onze gemeente worden behouden. Indien aan een perceel een aanduiding rijks- of gemeentelijk monument is toegekend, hoeft dit niet te betekenen dat alle bebouwing op het perceel een monumentenstatus heeft. Bij omgevingsvergunningaanvragen wordt precies beoordeeld of het gaat om het wijzigen van een beschermd monument.
De regels met betrekking tot het kappen, vellen en rooien van houtopstanden zijn opgenomen in de APV en in het huidige bestemmingsplan Landelijk gebied. In het omgevingsplan worden deze regelingen samengebracht.
In het omgevingsplan wordt volstaan met een verbod om bomen van enige omvang (stamdiameter groter dan 0,7 meter op 1,3 meter hoogte van het maaiveld) te kappen. Over het algemeen betreft dit waardevolle bomen. Op basis van een kwalitatieve beoordeling op basis van een aantal voorwaarden kan van het verbod worden afgeweken. In een omgevingsvergunning voor kappen kan worden verleend kan aan de initiatiefnemer een herplantplicht als voorwaarden worden verbonden. Of dit het geval is hangt af van de impact op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving ter plaatse.
In dit hoofdstuk zijn een regels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden en opgenomen zijn ter bescherming van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
In dit hoofdstuk zijn begripsbepalingen en de wijze van meten opgenomen.
Begripsbepalingen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In de Wro is de verplichting opgenomen om bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Dit vindt plaats door het opstellen van een exploitatieplan, waarin deze verdeelsleutel vastligt. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk als de overheid en de ontwikkelende partij, de initiatiefnemer, voorafgaand privaatrechtelijk tot overeenstemming komen in de vorm van een anterieure overeenkomst.
De Wro stelt eisen aan het exploitatieplan en in het Bro is geregeld voor welke type bouwplannen een exploitatieplan noodzakelijk is, indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd. Het gaat om nieuwbouwplannen (woningen of andere hoofdgebouwen), forse uitbreidingen van bestaande gebouwen of kassen (met ten minste 1.000 m²) of forse verbouwingen, bijvoorbeeld als bedrijfsruimten worden omgezet in (ten minste 10) woningen.
Het omgevingsplan Buitengebied maakt een beperkt aantal van dit soort bouwplannen, zoals in het Bro benoemd, mogelijk. Deze ontwikkelingen worden genoemd in paragraaf 3.4. Voor deze ontwikkelingen heeft de gemeente anterieure overeenkomsten gesloten met de initiatiefnemers. Hierdoor is het verhaal van kosten anderszins verzekerd. Bovendien is het niet noodzakelijk om een tijdvak te bepalen of nadere regels te stellen. Hieruit volgt dat het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
De gemeente hecht veel waarde aan de grote betrokkenheid van haar inwoners bij het buitengebied en heeft het voorontwerp opgesteld met behulp van een stuurgroep en een klankbordgroep die in de fase van opstelling van het voorontwerp veelvuldig zijn geconsulteerd en bijgepraat.
Vooroverleg en inspraak
Het voorontwerp van het omgevingsplan Buitengebied Brielle heeft van 5 oktober tot en met 15 november 2018 ter inzage gelegen in het kader van de inspraakprocedure. Ook is tijdens deze periode het wettelijk vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro gevoerd. Belanghebbenden en andere geïnteresseerden konden online via de website http://brielle.crotec-omgevingsplan.nl het plan inzien. Tijdens deze periode van 6 weken is eenieder in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie te geven op het voorontwerpomgevingsplan.
Er zijn 20 inspraakreacties en 8 vooroverlegreacties ontvangen. Deze inspraakreacties zijn binnen de gestelde termijn ingediend en om die reden ontvankelijk verklaard. De inspraak- en overlegreacties zijn in de Nota inspraak en overleg samengevat en van beantwoording voorzien. Daarbij is aangegeven hoe de inspraakreacties zijn betrokken bij de uitwerking van het ontwerpomgevingsplan. De Nota inspraak en overleg is opgenomen in Bijlage 6.
Ontwerp
Het ontwerpomgevingsplan Buitengebied Brielle heeft van 28 juni tot en met 8 augustus 2019 ter visie gelegen in het kader van artikel 3.8 Wro. Eenieder kon online via de website http://brielle.crotec-omgevingsplan.nl het plan inzien. Tijdens deze periode van 6 weken is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad.
Er zijn zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn binnen de gestelde termijn ingediend en om die reden ontvankelijk verklaard. Enkele zienswijzen zijn pro forma ingediend, waarna een aanvulling op de pro forma zienswijze volgde.
De zienswijzen zijn in de Nota zienswijzen samengevat en van beantwoording voorzien. Daarbij is aangegeven of de zienswijze gegrond is en zo ja, op welke wijze het omgevingsplan wordt aangepast. De Nota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 7.
Met dit omgevingsplan wordt beoogd een voor de burgers duidelijk en herkenbaar beleid voor de fysieke leefomgeving te formuleren. Het omgevingsplan is zodanig opgezet dat het ruimte biedt voor ontwikkelingen binnen de randvoorwaarden die volgen uit 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit'. Het omgevingsplan biedt daarmee meer flexibiliteit en ruimte dan het traditionele bestemmingsplan. Het is daarmee de verwachting dat activiteiten die niet passen binnen het omgevingsplan of op grond van in het omgevingsplan opgenomen bevoegdheden kunnen worden toegestaan, in beginsel vanuit het belang van 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' en vanwege het gemeentelijke omgevingsbeleid ongewenst zullen zijn. Bij het opstarten van een handhavingstraject zal altijd nog een check plaatsvinden of in het concrete geval toch een legalisatie van de activiteit mogelijk is, maar de verwachting is dat dit in de meeste gevallen niet aan de orde zal zijn. Dit betekent dat in de meeste gevallen sprake is van de beginselplicht tot handhaving.
Het uitgangspunt is dat er handhavend wordt opgetreden wanneer de regels van het omgevingsplan niet worden nageleefd. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Het omgevingsplan in combinatie met een goede handhaving van de vastgestelde regels beschermen de kwaliteiten van het buitengebied en geven ook veel beter sturing aan ontwikkelingen.
Aangezien het omgevingsplan meer kwalitatieve regels bevat en een aantal ontwikkelingen rechtstreeks of met melding mogelijk worden gemaakt, zal het accent bij handhaving veranderen naar handhaving van kwalitatieve normen.
In 2021 treedt de Omgevingswet (in beginsel) in werking. De gemeente is geïnteresseerd in de mogelijkheid om daarop vooruitlopend een omgevingsplan op te stellen en zo voor te sorteren op het nieuwe wettelijke kader. Door het opstellen van een pilot-omgevingsplan investeert de gemeente in het instrumentarium van de toekomst en de daarbij behorende filosofie, in plaats van het opstellen van een bestemmingsplan dat vlak na de vaststelling (door de inwerkingtreding van de Omgevingswet) als instrument vervalt.
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat een omgevingsplan inhoudelijk anders maakt dan een bestemmingsplan. De juridische vertaling van het Brielse beleid in het omgevingsplan komt in hoofdstuk 5 aan de orde.
Vanuit diverse overheidslagen is beleid voor het buitengebied geformuleerd. Deze beleidskaders en de daarin opgenomen randvoorwaarden bepalen mede de beleidsvrijheid die de gemeente heeft bij het opstellen van het omgevingsplan Buitengebied. De gemeente kan, als daar goede redenen voor zijn, er voor kiezen buiten de door de overheid aangegeven kaders beleid te formuleren. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het landelijke en provinciale beleid dat relevant is voor het omgevingsplan Buitengebied Brielle.
De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Ook is de SVIR de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Er worden drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (tot 2028):
Het rijk heeft deze drie hoofddoelen uitgewerkt in dertien nationale belangen, die zijn verwerkt in de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Van figuur 2.1 valt af te lezen dat de gemeentes Brielle en Westvoorn ein een 'kansrijk gebied windenergie op zee' en in een 'stedelijke regio met topsectoren' liggen, dat de kustzone van de gemeente Westvoorne tot het kustfundament behoort en dan er een nationale hoofdweg, een nationale spoorweg, een buisleiding en primaire waterkeringen door het plangbied lopen. De volgende nationale belangen zijn op basis hiervan relevant voor dit bestemmingsplan:
Figuur 2.1 - Nationale ruimtelijke hoofdstructuur ter plaatse van de gemeentes Brielle en Westvoorne, zoals vastgesteld in de SVIR (2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit het Barro in het bijzonder van belang:
Het Nationaal Waterplan beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Thema's die behandeld worden zijn waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit. Het plan bevat gebiedsuitwerkingen waarbij die van de Rijmond-Drechtsteden, de Rijn-Maasdelta en de rivieren voor de gemeentes Brielle en Westvoorne van toepassing zijn. De volgende wateropgaves zijn voor dit plangebied relevant:
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro geeft aan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt indien wordt voldaan aan een drietal voorwaarden. Op deze wijze wordt een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen geborgd. De drie stappen worden aangeduid als de "Ladder voor duurzame verstedelijking". De provincie Zuid-Holland heeft de 'ladder' opgenomen en uitgewerkt in de in de Omgevingsverordening. In tabel 2.1 is deze uitwerking in samengevatte vorm opgenomen.
Door de Omgevingswet wordt het wettelijke kader voor burgers, ondernemers en overheden inzichtelijker en ontwikkeling en beheer van de leefomgeving beter beheersbaar. Onderwerpen die in de nieuwe wet worden geregeld verdwijnen uit de bestaande wetgeving, daartoe worden (delen van) bestaande wetten ingetrokken. De nieuwe wet zal daarmee een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels, wetten en regelingen op het terrein van de fysieke leefomgeving betekenen. De nieuwe wet regelt:
De Omgevingswet omvat een aantal integrale instrumenten als de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de omgevingsvergunning. Hierin worden soortgelijke sectorale instrumenten geïntegreerd in één instrument. De omgevingsvisie vervangt de (gebiedsdekkende) structuurvisie voor ruimtelijke ordening, het waterplan, het milieubeleidsplan, het verkeers- en vervoerplan en de ruimtelijke aspecten van de natuurvisie uit de voorziene Wet natuurbescherming. Procedures worden al in de eerste fase geüniformeerd. Het omgevingsplan is een gebiedsdekkend plan voor de leefomgeving. Het vervangt onder meer:
Het verschil met het bestemmingsplan is dat in het omgevingsplan meer regels kunnen worden opgenomen dan enkel over de bestemming van grond; ook afspraken over natuur en milieu en bijvoorbeeld erfgoed kunnen erin. Gemeenten kunnen het plan zo 'breed' maken, als zij willen: van 'een goede ruimtelijke ordening' tot 'een goede fysieke leefomgeving'.
Op 1 juli 2015 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Omgevingswet De Eerste Kamer heeft vervolgens op 22 maart 2016 ook met een ruime meerderheid ingestemd met de wet. De vier AMvB’s van de Omgevingswet zijn op 31 augustus 2018 gepubliceerd in het Staatsblad. Inmiddels heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Invoeringswet van de Omgevingswet. Dit is een belangrijke mijlpaal op weg naar inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021 met de bijbehorende AmvB' .
Op 20 februari 2019 is de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordering van de provincie Zuid-Holland vastgesteld. In het omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordering. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.
De omgevingsvisie heeft 6 ambities:
De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven.
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid sluiten we aan op de maatschappelijke doelen van de omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit.
Onder 'omgevingskwaliteit' verstaan we het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Vanuit ons bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit
In de gehele provincie wordt wat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen betreft een 'ja, mits-beleid' beoogd: ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid omvat een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, met richtpunten en een aantal bepalingen in de Omgevingsverordening. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en bieden een gebiedsspecifieke handreiking. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving (inpassen, aanpassing of transformatie). Daarnaast worden een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden waar ontwikkelingen alleen onder extra voorwaarden mogelijk zijn, vanwege kwetsbaarheid of bijzonderheid. In paragraaf 2.3.2 over de Omgevingsverordening word deze regelgeving nader toegelicht.
In figuur 2.2 is een uitsnede gemaakt van de integrale kwaliteitskaart voor de gemeentes Brielle en Westvoorne. De voor deze gemeentes relevante richtpunten die aanlsuiten bij dat wat deze kaart weergeeft worden in tabel 2.1 toegelicht.
Figuur 2.2 - Kwaliteitskaart Omgevingsvisie, omgeving Brielle-Westvoorne
Aspect (kwaliteitslaag) | Richtpunten | ||
Zeekleipolderland- schap (II) |
- Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van
de eilanden en de verschillen daartussen. - Herkenbaar houden van het patroon van opwas- en aanwaspolders - De (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager - Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager. - Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders. - Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur. |
||
Strand- en duinlandschap (II) | - Ontwikkelingen dragen bij aan of versterken de bijzondere landschappelijke en natuurlijke
kwaliteit van het strand en de duinen. - Ontwikkelingen dragen zorg voor het behoud van het openbare karakter en de afwisseling in de belevingskwaliteit (van druk naar rustig) langs de kust, nieuwe strandbebouwingvoorverblijfsrecreatie nabij duingebied op rustige stranden is niet toegestaan. |
||
Linten (II) | - Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing
een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of
waterloop grenst. - Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. - Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. |
||
Stads- en dorpsranden (III) | Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). | ||
Glastuinbouwgebieden (III) | - Nieuwe glastuinbouwgebieden worden zoveel mogelijk binnen of in aansluiting op
bestaande glastuinbouwgebieden geconcentreerd. - Nieuwe ontwikkelingen in de glastuinbouw sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de groenblauwe structuur. - Ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). |
||
Verblijfsrecreatie- gebieden (III) |
Verblijfsrecreatiegebieden hebben een recreatief karakter en passen qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed in hun omgeving. | ||
Historische molens (IV) | Behouden en versterken van monumentale windmolens in hun omgeving als ensemblewaarde. | ||
Historische landgoederen en kastelen (IV) | Ontwikkelingen zijn gericht op verbetering en versterking van de kenmerken en waarden van het landgoed/ kasteel en het behouden of versterken van de relatie van het landgoed met zijn omgeving. | ||
Natuur (IV) | - Ontwikkelingen behouden of herstellen de wezenlijke natuurkenmerken en waarden
van een gebied. - Toegankelijkheid en gebruik zijn in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse. |
||
Recreatie (IV) | - Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma
tussen de verschillende recreatie- en groengebieden. - Recreatieve routes verbeteren de verbinding van de buitenstedelijke groengebieden onderling en met de stedelijke groen- en waterstructuur. - Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen. - (Her)inrichting van recreatiegebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. - Het behouden of versterken de openbaarheid van recreatiegebieden. |
||
Stiltegebieden (IV) | In de stiltegebieden is alleen ruimte voor “gebiedseigen” geluid. |
Tabel 2.1 - Voor dit bestemmingsplan relevante thema's uit de Omgevingsvisie.
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening vastgesteld. In hoofdstuk 6 van de verordening staan de instructieregels. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De regels in de verordening hebben betrekking op regels voor ruimtelijke kwaliteit, stedelijke ontwikkelingen, greenports en agrarische bedrijven, infrastructuur, veiligheid, natuur, cultureel erfgoed en energie. De volgende bepalingen zijn relevant voor het bestemmingsplan:
Thema (artikel in Omgevingsvisie) | Beknopte strekking | ||
Stedelijke ontwikkeling (6.10) | Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als er aan de eisen van de 'ladder van duurzame verstedelijking' is voldaan. Dat betekent dat zo'n ontwikkeling moet voldoen aan een actuele regionale behoefte en dat deze behoefte in beginsel in bestaand stads- en dorpsgebied moet plaatsvinden. Alleen als dat niet kan, wordt er gebruik gemaakt van locaties die passend zijn ontsloten (1), passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart in de Omgevingsvisie (2) en zijn opgenomen in het Programma ruimte, indien het om locaties groter dan 3 hectare gaat. | ||
Glastuinbouwgebied (6.1.5) | Binnen de aangewezen glastuinbouwgebieden worden in beginsel alleen glastuinbowubedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toegelaten. Alleen onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. In een deel van het glastuinbouwgebied Tinte is het voortzetten van het huidige agrarische grondgebruik mogelijk. Bij uitbreiding of nieuwvestiging van tenminste 5 hectare glas is een onderbouwing aan de hand van de 'ladder voor bundeling van glastuinbouw' vereist. | ||
Ruimtelijke kwaliteit (6.9, lid 1) | Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan een aantal voorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Deze voorwaarden zijn afhankelijk van of er met de ontwikkeling sprake is van inpassing, aanpassing of transformatie van het gebied. Cruciaal hierbij is in welke mate er wordt aangesloten bij de gebiedsidentiteit, de structuur van het gebied en de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. In het geval van aanpassing of transformatie moeten er zo nodig aanvullende ruimtelijke maatregelen worden genomen om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. | ||
Beschermingscatego- rieën (6.9, lid 2) |
- Gebieden met een specifieke waarde (categorie 2, zie figuur 2.3) betreffen openbare
recreatiegebieden en belangrijke weidevogelgebieden. Ontwikkelingen in de categorie
'transformatie' zijn hier niet mogelijk, uitgezonderd ontwikkelingen van bovenlokale
infrastructuur, natuur of andere uitzonderingen. - Gebieden met een bijzondere kwaliteit(categorie 1, zie figuur 2.3) betreffen NNN-gebieden en landgoed- en kasteelbiotopen. Ontwikkelingen in de categorieën 'transformatie' en 'aanpassing' zijn hier niet mogelijk, uitgezonderd ontwikkelingen van bovenlokale infrastructuur, natuur of andere uitzonderingen. |
||
Agrarische bedrijven 6.18) | - Agrarische bouwpercelen zijn maximaal 2 hectare groot, uitgezonderd kassen en bij
samenvoeging. - Nieuwe agrarische bebouwing is alleen mogelijk indien noodzakelijk en doelmatig voor een volwaardig agrarisch bedrijf. - Maximaal één bedrijfswoningen per agrarisch bedrijf. - Buiten de glastuinbouwgebieden worden nieuwe kassen alleen toegestaan bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven tot maximaal 2 hectare per bedrijf en bij bestaande boom- en sierteeltbedrijven tot maximaal 300m2. Hiervan kan worden afgeweken als tegenover de uitbreiding een sanering van kassen staat en aan een aantal andere voorwaarden is voldaan. - Nieuwe boom- en sierteelt is niet mogelijk. - Nieuwe intesieve veehouderijen zijn niet mogelijk. - Uitbreiding van bebouwing t.b.v. een intensieve veehouderij is mogelijk tot max. 2 hectare, mits deze wordt gebruikt voor biologische veehouderij. - Verplaatsing van een bestaande veehouderij mag onder voorwaarden. - Verbredingsactiviteiten op agrarische gronden zijn onder voorwaarden toegestaan. |
||
Natuurnetwerk Nederland en strategische reser- vering natuur (6.24) |
In gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of de strategische reservering natuur behoren zijn ontwikkelingen die de instandhouding van de kenmerken en waarden van het gebied beperken, of het oppervlak vermindert, niet toegestaan. | ||
Bescherming molenbiotoop (6.25) | De vrije windvang en het zicht op de molen moet op gronden die in de molenbiotoop van traditionele windmolens liggen worden gegarandeert. | ||
Bescherming landgoed- en kasteelbiotoop (6.26) | In de landgoed- en kasteelbiotopen zijn ieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits deze gericht zijn op de verbetering of versterking van deze biotoop, of anders de waarden ervan in elk geval niet aantasten. | ||
Regionale waterkeringen (6.22) | Bij nieuwe ontwikkelingen mogen er geen belemmeringen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering. | ||
Archeologie (6.27) | Gronden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde mogen niet dieper dan 30 centimeter onder het maailveld worden geroerd, tenzij uit archeologisch onderzoek o uit de aard van de werkzaamheden of werken blijkt dat de archeologische waarden niet worden aangetast. |
Tabel 2.2 - Voor dit bestemmingsplan relevante thema's uit de Omgevingsverordening.
Figuur 2.3 - Beschermingscategorieën in de gemeentes Brielle-Westvoorne
Gedeputeerde Staten hebben het Gebiedsprofiel Voorne-Putten op 21 mei 2013 vastgesteld, met als doel om de ruimtelijke kwaliteit als belangrijke voorwaarde te stellen voor nieuwe gebiedsontwikkelingen. Voor gemeenten vormt het gebiedsprofiel een handreiking bij de verplicht op te stellen beeldkwaliteitsparagraaf bij nieuwe bestemmingsplannen voor het buitengebied en stads- en dorpsranden. Het gebiedsprofiel verbeeldt en beschrijft de ruimtelijke kwaliteiten en ambities voor het (landelijke) gebied. Op hoofdlijnen gaat het op Voorne-Putten om de volgende ambities:
In het gebiedsprofiel Voorne-Putten worden de ambities van de provincie uitgewerkt en toegespitst op de gebiedskenmerken. Deze gebiedskenmerken corresponderen met de aspecten die op de kwaliteitskaart bij de omgevingsvisie zijn verwerkt (zie figuur 2.2).
De gebiedsvisie voor het eiland Voorne-Putten is door de vijf gemeentes opgesteld in 2010-2011 en schetst een ruimtelijk perspectief voor de toekomst. In de gebiedsvisie zet Voorne-Putten in op het verzilveren van zijn kernkwaliteiten en versterkt zijn ruimtelijke relatie met de regio. Het eiland onderscheidt zich door zijn bijzondere woon-, werk- en verblijfsmilieus. De korte afstand waarop deze milieus liggen ten opzichte van het (hoog)stedelijke Rotterdam is uniek. Het landschappelijke en historische karakter vormt hierbij een aantrekkelijke basis om te wonen en te recreëren en biedt aan bedrijven aantrekkelijke vestigings- en ontwikkelingscondities. De gebiedsvisie mondt uit in een ‘10-puntenplan’: een gemeenschappelijke uitvoeringsagenda van de vijf samenwerkende gemeentes.
Het gebiedsperspectief zet de Noordrand neer als een overgangsgebied tussen de hoogstedelijke Randstad met wereldhaven Rotterdam aan de ene kant en de groenblauwe zuidwestelijke delta aan de andere kant. Het is door de gemeentes op Voorne-Putten opgesteld om een gezamenlijk gedragen streefbeeld te schetsen. Dit streefbeeld omvat een visie, speerpunten en zogenaamde proefverkavelingen, waarbij het verstreken van de ruimtelijke relatie met de regio centraal staat. De speerpunten zijn twee actuele thema's waarop de gemeentes zich extra willen profileren: water en verduurzaming. Bij waterveiligheid wordt onder meer gefocust op meekoppelkansen ter plaatse van het verzwaren van de primaire waterkeringen en het waterrobuust maken van nieuwe ontwikkelingen. Bij het thema verduurzaming is er aandacht voorde kansen het 'implementeren' van energielandschappen in de Noordrand.
In de Woonvisie Voorne-Putten 2016-2020 is de visie op het wonen op Voorne-Putten beschreven. Hierbij ligt de focus op de onderwerpen die voor de regio, op regionaal niveau, van belang zijn. De visie geeft een omschrijving van de kenmerken, het specifieke, van de regio, de diverse kernen in de regio en de belangrijkste kenmerken in bevolkingsopbouw en -samenstelling. Daarbij is ingezoomd op het belang van diversiteit tussen de kernen en de manier waarop dit kan worden ingezet op de woningmarkt.
Belangrijk onderwerp in de woonvisie is de bestaande woningvoorraad. Tevens zijn de kwantitatieve
en kwalitatieve kaders gegeven voor een goed regionaal woningbouwprogramma, afgestemd op de
bevolkingsprognoses (kwantitatief) en de kwalitatieve woonwensen van de diverse doelgroepen.
Aan de diverse thema’s zijn opgaven en acties gekoppeld. Het zijn de belangrijkste opgaven waar
de regio de komende jaren aan gaat werken. Het gaat namelijk niet alleen om het opstellen van
een woonvisie maar ook om het met elkaar vastleggen van de acties voor de komende jaren.
In 2015 hebben de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Rotterdam, Brielle, Maassluis, Nissewaard, Schiedam, Vlaardingen en Westvoorne, DCMR Milieudienst Rijnmond en Deltalinqs een Afsprakenkader (externe link) over geluid en ruimtelijke ontwikkelingen zoals woningbouwplannen. Het doel van het Afsprakenkader is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het Afsprakenkader wordt vastgelegd hoe de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidskaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.
In de omgevingsvisie van Brielle, vastgesteld op 5 juli 2016, worden een aantal gemeentelijke kernkwaliteiten genoemd: de verscheidenheid, openheid en leesbaarheid van het landschap, het goede woon- en werkklimaat, het uitstekende productielandschap voor de land- en tuinbouw, de recreatieve potentie van het landelijk gebied en de natuurgebieden en de kreken. Vanuit deze kernkwaliteiten, waaraan Brielle haar identiteit ontleend, zijn een aantal opgaves geformuleerd. Het gaat onder meer om het verbeteren van de kwaliteit van de ruimte, verkeerskwesties, een kwaliteitsimpuls van de landelijke recreatiemogelijkheden en opgaves omtrent de schaalvergroting en bedrijfsbeëndiging in de landbouw.
In samenhang met de kernkwaliteiten en opgaves zijn er visies en doelen geformuleerd voor de verschillende deelgebieden in de gemeente Brielle. De deelgebieden zijn: het agrarisch gebied, het agrarisch gebiedmet landschaps- en natuurwaarden, de agrarische glastuinbouwgebieden, de natuurgebieden, het Brielse meer en omgeving, de Schootsvelden en de N57. Deze gebiedsspecifieke doelen zijn in dit omgevingsplan verwerkt in de koers en kwaliteiten per deelgebied. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op deze wijze getoetst aan de doelen die in de omgevingsvisie zijn opgenomen.
Het Handboek Kwaliteitsverbetering is geen ontwikkelingsplan met regels of contouren, maar een handreiking met concrete, gebiedsspecifieke aanbevelingen en inspiratiebeelden. Het moet initiatiefnemers helpen om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te verhogen. Het handboek richt zich uitsluitend op de veenpolders en de oude en jonge zeekleipolders in het landelijk gebied. Het gebied dat in de omgevingsvisie als 'Brielse Meer en omgeving' wordt aangeduid is niet in het handboek meegenomen, omdat daarvoor recentelijk al beleid is vastgesteld.
Ontwikkeling met ingrijpene bouwmaatregelen zijn in het omgevingsplan mogelijk met als één van de voorwaarden dat er wordt voldaan of niet wordt afgedaan aan de ambities en karakteristieken van het betreffende deelgebied, zoals uitgewerkt in het Handboek kwaliteitsverbetering. Het handboek daarmee als een beleidsregel.
Archeologie
De Omgevingswet (nu nog de Erfgoedwet) regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen conform het principe 'de verstoorder betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd (zie onderstaand stappenplan). De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Uitgangspunt is archeologische waarden zoveel als mogelijk in de bodem te behouden, omdat dit de beste garantie geeft voor een goede conservering.
Beleid
De gemeente Brielle heeft in 2009 haar eigen archeologiebeleid vastgesteld. Bij
de beleidsnota hoort een archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart.
In 2011 en in 2019 zijn de resultaten van de uitgevoerde archeologische onderzoeken
verwerkt in de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Verder is in 2019 het
beleid geëvalueerd. Hieruit blijkt dat de onderzoeksresultaten aansluiten op de verwachtingswaarde.
Een uitzondering hierop zijn de onderzoeksresultaten bij dijklichamen. In verband
met verstoring, erosie en/of het ontbreken van archeologische indicatoren sluiten
deze resultaten niet aan op de hier geldende hoge verwachtingswaarde. Geconcludeerd
wordt dat zowel de verwachtingswaarde als de onderzoekseis aangepast kan worden. De
verwachtingswaarde wordt afgestemd op de waarde van de directe omgeving en de onderzoekseis
wordt aangevuld met de bepaling dat er sprake moet zijn van een substantiële dijkdoorsnijding.
De planregels geven aan in welk gebied en voor welke soort bodemingrepen (voor)onderzoek verplicht is. De archeologische beleidskaart kent de volgende gebieden en bijbehorende interventiewaarden:
Overzicht vrijgave met toelichting.
Beleidsregel archeologiesparend bouwen.
De beleidsregel is van toepassing bij de bouw van kassen op veen- en kleigrond.
Persoon x heeft het voornemen om een kas te bouwen in een gebied dat een middelhoge tot hoge archeologische waarde heeft op de gemeentelijke archeologische waardenkaart. Voor de aanleg van de kas zullen er funderingspalen worden gebruikt, die tot grote diepte beneden het maaiveld reiken (15 tot 20 meter - mv), omdat er sprake is van een zachte ondergrond (veen/klei). Het gemeentelijk archeologiebeleid schrijft een archeologisch booronderzoek voor om eventueel aanwezige archeologische indicatoren te traceren. Het booronderzoek wordt uitgevoerd en er blijkt een archeologische vindplaats in de ondergrond van de bouwlocatie aanwezig te zijn. De gemeente stelt dat er een proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd of dat de vindplaats in situ moeten worden behouden.
De persoon x heeft de volgende mogelijkheden: de huidige bouwplannen door laten gaan en een duur proefsleuvenonderzoek laten uitvoeren, van het bouwplan afzien en geen nieuwe kas aanleggen of kiezen voor planaanpassing in combinatie met een archeologiesparende bouwmethode. In dit geval kan er worden gekozen voor de volgende archeologiesparende bouwmethode: in plaats van gebruik te maken van grondverdringende funderingspalen, waarbij een aanzienlijk deel van de omringende grond opzij geschoven wordt en de bodemlagen inclusief de aanwezige archeologie door elkaar raken, kan er gekozen worden voor grondvervangende palen.
In het laatste geval wordt de totale verstoring van de ondergrond sterk verminderd (alleen de grond direct rond de paal wordt verstoord) en slechts een zeer klein percentage van de vindplaats wordt verstoord. De grond die voor de aanleg van de grondvervangende palen uit de bodem opgeboord wordt, kan daarnaast onderzocht worden op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.
De grondvervangende palen kunnen op twee manieren worden aangebracht. Men kan het plaatsen van de grondvervangende palen beperken tot in de archeologische vondstlaag, waarbij er onder de archeologische vondstlaag traditionele grondverdringende palen worden aangelegd of men kan er voor kiezen volledig gebruik te maken van grondvervangende palen. Indien men ervoor kiest om alleen gebruik te maken van grondvervangende palen, zal er sprake zijn van hogere kosten. Als er is aangetoond dat er tot op een bepaalde diepte archeologie in de ondergrond verwacht wordt, is het niet nodig om geheel gebruik te maken van grondvervangende palen. Voor de grond onder de archeologische vondstlaag kan men dan ook gebruik maken van traditionele grondverdringende palen, omdat er hier geen archeologie wordt verwacht en er dus ook geen archeologie verstoord kan worden.
De gronden met de aanduiding 'Glastuinbouwbedrijf' mogen worden gebruikt voor glastuinbouw.
Daarbij geldt het volgende:
De gronden met de aanduiding 'Biologisch glastuinbouwbedrijf' mogen worden gebruikt voor biologische glastuinbouw.
De gronden met de aanduiding 'Sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij' mogen worden gebruikt voor sierteelt-, fruitteelt- en/of boomkwekerij.
De gronden met de aanduiding 'Manege' mogen worden gebruikt voor:
Daarbij geldt dat:
Daarbij geldt dat:
Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:
Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:
Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:
Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:
Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:
Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:
De gronden met de aanduiding 'Paardenstalling' mogen worden gebruikt voor paardenstalling, met
een maximum van 1200 m2 aan buitenruimte die voor deze activiteit in gebruik is.
Daarbij geldt dat:
De gronden met de aanduiding 'Bouw- en aannemersbedrijf' mogen worden gebruikt voor een bouw- en/of aannemersbedrijf.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Loon- en hoveniersbedrijf' mogen worden gebruikt voor een loon- en/of hoveniersbedrijf.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Bagger- en gronddepot' mogen worden gebruikt voor een bagger- en gronddepot.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Caravanstalling' mogen worden gebruikt voor een caravanstalling.
De gronden met de aanduiding 'Garagebedrijf'mogen worden gebruikt voor een garagebedrijf.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Aardwarmtebedrijf' mogen worden gebruikt voor een aardwarmtebedrijf.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Groenteverwerkingsbedrijf' mogen worden gebruikt voor een groenteverwerkingsbedrijf.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Watersportgebonden bedrijf' mogen worden gebruikt voor een watersportgebonden bedrijf en bijbehorende detailhandel in vaartuigen en watersportbenodigdheden.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Keukenspeciaalzaak' mogen worden gebruikt voor een detailhandelbedrijf in keukens.
De gronden met de aanduiding 'Groothandel in hout' mogen worden gebruikt voor een groothandelbedrijf in hout.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Groothandel en opslag' mogen worden gebruikt voor een groothandel- en opslagbedrijf.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Groothandel in machines' mogen worden gebruikt voor een groothandel in machines.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Mechanisatiebedrijf' mogen worden gebruikt voor een mechanisatiebedrijf.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Transportbedrijf' mogen worden gebruikt voor een transportbedrijf.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Recyclingbedrijf' mogen worden gebruikt voor een bedrijf in recycling van papier, staal en kunststof.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Reclamebedrijf' mogen worden gebruikt voor een bedrijf in reclamevoorzieningen.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Veerdienst en bootverhuur' mogen worden gebruikt voor:
De gronden met de aanduiding 'Benzinestation zonder LPG' mogen worden gebruikt voor een benzinestation zonder verkoop van LPG.
De gronden met de aanduiding 'Benzinestation met LPG' mogen worden gebruikt voor een benzinestation waarbij verkoop van LPG is toegestaan.
De gronden met de aanduiding 'Opslagbedrijf' mogen worden gebruikt voor een opslagbedrijf.
De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.
De gronden met de aanduiding 'Groothandel' mogen worden gebruikt voor een groothandel.
De toegestane milieucategorie waar (in één van de bovenstaande artikelen) naar verwezen wordt, bedraagt voor de betreffende vorm van bedrijvigheid ten hoogste <strong class="waarde1">x</strong> , zoals vastgelegd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten.
De gronden met de aanduiding 'Detailhandel' mogen worden gebruikt voor detailhandel en dienstverlening.
Daarbij is detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel niet toegestaan.
De gronden met de aanduiding 'Winkel in biologische en/of streekproducten' mogen worden gebruikt voor detailhandel in biologische producten en/of streekproducten.
Daarbij is detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel niet toegestaan.
Daarbij geldt dat:
De gronden met de aanduiding 'Kantoor' mogen worden gebruikt voor kantoren.
De gronden met de aanduiding 'Kinderboerderij, galerie en atelier' mogen worden gebruikt voor een kinderboerderij, een galerie en atelier.
De gronden met de aanduiding 'Museum' mogen worden gebruikt voor een museum.
De gronden met de aanduiding 'Maatschappelijke voorzieningen' mogen worden gebruikt voor een maatschappelijke voorziening waarbij bewoning door cliënten in verband met hulp- en zorgverlening niet is toegestaan.
De gronden met de aanduiding 'Maatschappelijke voorzieningen en woonvormen' mogen worden gebruikt voor een maatschappelijke voorziening waarbij bewoning door cliënten in verband met hulp- en zorgverlening wel is toegestaan.
De gronden met de aanduiding 'Begraafplaats' mogen worden gebruikt voor een begraafplaats.
De gronden met de aanduiding 'Nutsvoorziening' mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen.
Daarbij geldt dat:
Daarbij geldt dat:
De gronden met de aanduiding 'Sport en dagrecreatie' mogen worden gebruikt voor:
Daarbij geldt dat:
De gronden met de aanduiding 'Sport en dagrecreatie' mogen worden gebruikt voor:
Daarbij geldt dat:
Daarbij geldt dat:
De gronden met de aanduiding 'Horeca' mogen worden gebruikt voor een horecabedrijf, voor zover voorkomend in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, met uitzondering van hotels.
De gronden met de aanduiding 'Restaurant' mogen worden gebruikt voor een restaurant.
De gronden met de aanduiding 'Café - Restaurant' mogen worden gebruikt voor een café - restaurant.
De gronden met de aanduiding 'Café' mogen worden gebruikt voor een café.
De gronden met de aanduiding 'Cafetaria' mogen worden gebruikt voor een cafetaria.
De gronden met de aanduiding 'Opslag voor beheer en onderhoud recreatiegebieden' mogen worden gebruikt voor opslag ten behoeve van beheer en onderhoud van recreatiegebieden.
De gronden met de aanduiding 'Jachthaven' mogen worden gebruikt voor:
Daarbij geldt dat:
De gronden met de aanduiding 'Volkstuinen' mogen worden gebruikt voor volkstuinen.
De gronden met de aanduiding 'Wonen in bedrijfswoning(en)' mogen worden gebruikt voor:
Daarbij geldt dat:
De gronden met de aanduiding 'Wonen in plattelandswoning(en)' mogen worden gebruikt voor:
Daarbij geldt dat:
De gronden met de aanduiding 'Verkeer' mogen worden gebruikt voor:
De gronden met de aanduiding 'Groen' mogen worden gebruikt voor groen, water, landschappelijke inpassing en voetpaden.
Op gronden aangeduid met 'Milieugevoelige functies' zijn milieugevoelige functies niet toegestaan.
Daarbij geldt dat:
Gronden ter plaatse van de aanduiding 'Algemeen grondgebruik' mogen worden gebruikt voor:
De gronden aangeduid als 'Leiding - Gas' mogen worden gebruikt voor:
Daarbij geldt het volgende:
De gronden aangeduid als 'Leiding - Olie' mogen worden gebruikt voor:
Daarbij geldt het volgende:
Daarbij geldt het volgende:
Daarbij geldt het volgende:
Daarbij geldt het volgende:
De gronden aangeduid als 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden worden mede gebruikt voor de waterkering.
Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Oude zeekleipolders. Dit houdt in dat er ook activiteiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.
Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Oude zeekleipolders, zoals hierna omschreven.
Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.
Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Oude zeekleipolders als volgt getypeerd:
Koers
In de oude zeekleipolders wordt ingezet op het behouden en waar mogelijk versterken van het relatief kleinschalige landelijke karakter met grondgebonden agrarische bedrijven (glastuinbouw uitgezonderd) als landschappelijke en functionele drager.
Om deze positie van de grondgebonden agrarische bedrijven in stand te houden, is uitbreiding toegestaan met aandacht voor landschappelijke kwaliteit en inpassing. Naast deze voorwaarden, geldt er een absoluut maximum van 2 ha per bedrijfscomplex voor deze agrarische bedrijven.
De slingerende dijken door het gebied behouden hun cultuurhistorische, recreatieve en ecologische waarde en zijn tevens het kralensnoer waar bebouwing langs gesitueerd is. Zo blijft het open landschap tussen dijkstructuren optimaal behouden.
Nieuwe stedelijke functies kunnen - afhankelijk van de specifieke functie en uitstraling - een risico vormen voor de ruimtelijke en functionele kwaliteiten van het buitengebied. Deze worden daarom daarom in beperkte mate en uiterst zorgvuldig toegestaan. Het credo is hierbij is dat in ieder geval de behoefte aangetoond moet worden, samen met de noodzaak om dit juist in deze zone te doen. Indien dat aangetoond kan worden, dient er bovendien sprake te zijn van netto kwaliteitsverbetering. Bijvoorbeeld door sloop van (in onbruik geraakte) bebouwing of verharding of via een andere kwaliteitsimpuls. Tot slot geldt dat deze functies geen belemmering mogen vormen voor de agrarische bedrijvigheid in het gebied.
Voor ontwikkelingen op recreatief vlak is in ieder geval ruimte. Gezien het karakter van de zone liggen kleinschalige voorzieningen in de vorm van combinatiegebruik bij bestaande functies het meest voor de hand, al zijn nieuwe, zelfstandige recreatieve functies niet uitgesloten. In beide gevallen dient de omvang en uitstraling van de recreatieve voorziening passend te zijn in de kwaliteit van de zone en dient de agrarische sector niet belemmerd te worden.
Binnen de zone wordt ingezet op behoud en versterking van natuurwaarden, zoals het herstel van kreken en kreekrestanten en de aanleg van ecologische verbindingszones. Hier kan ook aan worden bijgedragen door particuliere initiatieven zoals agrarisch natuurbeheer en natuuraanleg.
Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Jonge zeekleipolders. Dit houdt in dat er ook activeiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van de huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.
Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Jonge zeekleipolders, zoals hierna omschreven.
Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.
Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Jonge zeekleipolders als volgt getypeerd:
Koers
In de jonge zeekleipolders wordt ingezet op het behouden en waar mogelijk versterken van het grootschalige en open landschap met grondgebonden agrarische bedrijven (glastuinbouw uitgezonderd) als landschappelijke en functionele drager.
De zone biedt ruimte om deze bestaande agrarische bedrijven te laten groeien met aandacht voor landschappelijke kwaliteit en inpassing. Naast deze voorwaarden, geldt er een absoluut maximum van 2 ha per bedrijfscomplex voor deze agrarische bedrijven.
Het grootschalige, planmatige en open landschap wordt doorsneden door slingerende dijken en rechtlijnige polderwege. Deze vormen gezamenlijk het kralensnoer waar bebouwing langs gesitueerd is. Zo blijft het open landschap optimaal behouden.
Gezien het primaat van de agrarsiche sector in deze zone is nieuwvestiging van andere functies niet toegestaan. Indien het om bestaande functies gaat, is groei in beperkte mate toegestaan voor zover de noodzaak hiervan aangetoond kan worden, sprake is van landschappelijke inpassing en de agrarische sector niet wordt belemmerd in haar ontwikkelingsruimte.
Voor ontwikkelingen op recreatief vlak is in ieder geval ruimte. Gezien het agrarische primaat in deze zone, liggen voorzieningen in de vorm van combinatiegebruik bij bestaande functies het meest voor de hand.
Binnen de zone wordt ingezet op behoud en versterking van natuurwaarden, zoals het herstel van kreken en kreekrestanten en de aanleg van ecologische verbindingszones. Hier kan ook aan worden bijgedragen door particuliere initiatieven zoals agrarisch natuurbeheer en natuuraanleg.
Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Veenpolders. Dit houdt in dat er ook activeiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van de huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.
Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Veenpolders, zoals hierna omschreven.
Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.
Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Veenpolders als volgt getypeerd:
Koers
In de veenpolders wordt ingezet op het behouden en waar mogelijk versterken van het relatief kleinschalige landelijke karakter met grondgebonden agrarische bedrijven (glastuinbouw uitgezonderd) als landschappelijke en functionele drager.
De zone biedt ruimte om deze bestaande agrarische bedrijven te laten groeien, voor zover dit noodzakelijk is gelet op de bedrijfsvoering en met aandacht voor de landschappelijke kwaliteit en inpassing. Grootschalige uitbreiding van agrarische bedrijven is in deze zone niet toegstaan, daarvoor is ruimte in de zone Jonge Zeekleipolders.
De slingerende dijken door het gebied behouden hun cultuurhistorische, recreatieve en ecologische waarde en zijn tevens het kralensnoer waar bebouwing langs gesitueerd is. Zo blijft het open landschap tussen dijkstructuren optimaal behouden.
De veenpolders hebben daarnaast belangrijke natuurlijke waarden, onder andere in de vorm van weidevogelgebied.
Voor ontwikkelingen op recreatief vlak is er ruimte. Gezien het karakter van de zone liggen kleinschalige voorzieningen in de vorm van combinatiegebruik bij bestaande functies het meest voor de hand, al zijn nieuwe, zelfstandige recreatieve functies niet uitgesloten. In beide gevallen dient de omvang en uitstraling van de recreatieve voorziening passend te zijn in de kwaliteit van de zone, dient de agrarische sector niet belemmerd te worden en mogen natuurwaarden niet worden aangetast.
Nieuwe stedelijke functies kunnen - afhankelijk van de specifieke functie en uitstraling - een risico vormen voor de ruimtelijke en functionele kwaliteiten van het buitengebied. Deze worden daarom daarom in beperkte mate en uiterst zorgvuldig toegestaan. Het credo is hierbij is dat in ieder geval de behoefte aangetoond moet worden, samen met de noodzaak om dit juist in deze zone te doen. Indien dat aangetoond kan worden, dient er bovendien sprake te zijn van netto kwaliteitsverbetering. Bijvoorbeeld door sloop van (in onbruik geraakte) bebouwing of verharding of via een andere kwaliteitsimpuls. Tot slot geldt dat deze functies geen belemmering mogen vormen voor de agrarische bedrijvigheid in het gebied.
Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Glastuinbouwgebied 4p. Dit houdt in dat er ook activeiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van de huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.
Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Glastuinbouwgebied 4p, zoals hierna omschreven.
Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.
Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Glastuinbouwgebied 4p als volgt getypeerd:
In de glastuinbouwgebieden heeft de glastuinbouwsector het ruimtelijke primaat. Binnen de begrenzing van deze zone is al overwegend of uitsluitend glastuinbouw aanwezig. Indien de zone nog ruimte laat, kunnen deze glastuinbouwbedrijven verder uitbreiden.
Bestaande, afwijkende functies behouden ter plaatse hun bestaande rechten. Uitbreiding hiervan is slechts mogelijk wanneer dit de glastuinbouwbedrijven niet belemmerd. Van nieuwvestiging van functies anders dan glastuinbouw kan geen sprake zijn, tenzij dit nevenfuncties bij de bestaande functies betreffen waarmee geen extra ruimtebeslag is gemoeid.
Een belangrijke voorwaarde voor de uitbreiding van glastuinbouw is dat de aangrenzende woongebieden zo min mogelijk mogen worden gehinderd. Hiermee samenhangend moet worden voorzien in afschermend groen tussen de woonfuncties en de glastuinbouwbedrijven.
Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Glastuinbouwgebied. Dit houdt in dat er ook activeiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van de huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.
Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Glastuinbouwgebied, zoals hierna omschreven.
Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.
Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Glastuinbouwgebied als volgt getypeerd:
In de glastuinbouwgebieden heeft de glastuinbouwsector het ruimtelijke primaat. Binnen de begrenzing van deze zone is al overwegend of uitsluitend glastuinbouw aanwezig. Indien de zone nog ruimte laat, kunnen deze glastuinbouwbedrijven verder uitbreiden.
Bestaande, afwijkende functies behouden ter plaatse hun bestaande rechten. Uitbreiding hiervan is slechts mogelijk wanneer dit de glastuinbouwbedrijven niet belemmerd. Van nieuwvestiging van functies anders dan glastuinbouw kan geen sprake zijn, tenzij dit nevenfuncties bij de bestaande functies betreffen waarmee geen extra ruimtebeslag is gemoeid.
Een belangrijke voorwaarde voor de uitbreiding van glastuinbouw is dat de aangrenzende woongebieden zo min mogelijk mogen worden gehinderd. Hiermee samenhangend moet worden voorzien in afschermend groen tussen de woonfuncties en de glastuinbouwbedrijven.
Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Noordrand. Dit houdt in dat er ook activiteiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van de huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.
Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Noordrand, zoals hierna omschreven.
Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.
Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Noordrand als volgt getypeerd:
Koers
De Noordrand vormt een parkachtige buffer tussen het buitengebied en het Rotterdams havengebied. De beslotenheid van de zone en de grootschalige aanwezigheid van groen en water zijn de belangrijkste dragers van deze bufferfunctie en dienen behouden te blijven.
Het groen en water vormen daarnaast een prettige omgeving voor sport- en recreatievoorzieningen. Ontwikkelingen op dat gebied behoren daarom tot de mogelijkheden, zolang het besloten karakter van de zone en daarmee de bufferfunctie behouden blijven. Buiten zelfstandige recreatieve voorzieningen, zijn ook verbindende elementen welkom, zoals routes, natuur- en landschapselementen en functies op het water. Deze kunnen dienen als verbinding tussen het Brielse Meer, door de Noordrand en richting het buitengebied en de woonkernen.
Als onderdeel van het buitengebied, zijn stedelijke functies echter alleen toegestaan indien er per saldo kwaliteit wordt toegevoegd en er sprake is van een behoefte waar binnen het stedelijk gebied niet in kan worden voorzien. Met betrekking tot die laatste voorwaarde, is met name het kunstmatig aangelegde karakter en de relatie met het water een kenmerk dat openingen biedt. Gedacht kan worden aan specifieke bedrijfsvormen op het gebied van water, klimaat, duurzaamheid.
Bij alle ontwikkelingen is het tegengaan van verdere verrommeling en versnippering van het gebied een vereiste door een goede landschappelijke inpassing. Daarbij dient ten alle tijden rekening gehouden te worden met de gewenste waterrobuustheid, klimaatbestendigheid en duurzaamheid in deze zone.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit, zoals bedoeld in Hoofdstuk 2, hanteren burgemeester en wethouders de volgende procedure- en beoordelingsregels.
Naast deze regels, die specifiek van toepassing zijn op het vergunnen van een bestemmingsplanactiviteit, blijven de overige regels van het plan in algemene zin van toepassing.
Voordat een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit wordt aangevraagd, dient de initiatiefnemer in overleg te treden met de gemeente met als doel om de te vergunnen activiteit voor te bespreken, de haalbaarheid te beoordelen en in beeld te brengen welke documenten bij de aanvraag gevoegd moeten worden om een volledige toets aan dit plan uit te kunnen voeren.
Uit de aanvraag blijkt dat de initiatiefnemer over de te vergunnen activiteit een dialoog heeft gevoerd met de omgeving zoals bedoeld in de Beleidsregel Dialoog met de omgeving.
De te vergunnen activiteit wordt in voldoende mate ingepast in de omgeving. Of de activiteit inpasbaar is in de omgeving wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in de Beleidsregel Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied.
Gebieden die zijn aangegeven als 'Landschapselementen en Natuur' mogen door de te vergunnen activiteit niet worden aangetast.
Uit de aanvraag blijkt naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate dat de activiteit
aan de volgende voorwaarden voldoet:
Een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit wordt alleen verleend als een planschadeverhaalovereenkomst met de gemeente is ondertekend door de initiatiefnemer om te verzekeren dat eventuele tegemoetkoming in planschade voor rekening komt van initiatiefnemer en niet ten laste komen van de algemene middelen van de gemeente.
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en/of detailhandel en gelden de volgende bouwregels:
Aanvullend aan de bouwregels uit artikel 81, 82, 85, 86, 87 en 88 voor een woning, geldt dat het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen gebouwd dient te worden binnen het vlak zoals aangeduid met dit artikel
Door hier invulling aan te geven, wordt in voldoende mate rekening gehouden met de bepaling (voor zover die in de genoemde artikelen is opgenomen) dat er sprake moet zijn van geconcentreerde bebouwing.
In afwijking van de bouwregels voor een ruimte-voor-ruimte woning zoals vastgelegd in Artikel 82, zijn binnen dit aanduidingsvlak geen bijgebouwen toegestaan.
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding zijn kassen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en daarbij gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en/of een bouw- en aannemersbedrijf en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding zijn kassen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en daarbij gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex als bedoeld in artikel 5 en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex bedoeld in Artikel 5 en/of een agrarisch bedrijfscomplex ten behoeve van sierteelt, fruitteelt en/of boomkwekerij en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag een eenvoudige constructie voor het tijdelijk toepassen van hagelnetten ten behoeve van Sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij gebouwd worden.
Ter plaatse van deze aanduiding mag ondersteunend glas ten behoeve van Sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij gebouwd worden, met dien verstande dat:
Bij het bouwen van kassen ten behoeve van het sierteelt-, fruitteelt- of boomkwekerijbedrijf gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex als bedoeld in artikel 5 en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex bedoeld in artikel Artikel 5 en/of een paardenstalling en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex als bedoeld in artikel 5 en/of een maatschappelijke voorziening gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex als bedoeld in artikel 5 en/of een manage en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex bedoeld in Artikel 5 en/of een agrarisch bedrijfscomplex ten behoeve van sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij en/of detailhandel en/of restaurant en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een paardenstalling en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een manege en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van bedrijvigheid als bedoeld in artikel 15 t/m 35 en voor zover ter plaatse opgenomen, hiervoor gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van bedrijvigheid als bedoeld in artikel 15 t/m 35 en voor zover ter plaatse opgenomen, hiervoor gelden de volgende bouwregels:
De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste <strong class="waarde1">x</strong> m2.
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van detailhandel en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een tuincentrum en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een kantoor en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een kinderboerderij, galerie, atelier en/of horeca en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en/of museum en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een maatschappelijke voorziening en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een begraafplaats en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een nutsvoorziening en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een verblijfsrecreatieterrein en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een verblijfsrecreatieterrein en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een verblijfsrecreatieterrein en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een verblijfsrecreatieterrein en gelden de volgende bouwregels:
Het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk bedraagt voor dit verblijfsrecreatieterrein ten hoogste <strong class="waarde1">x</strong>.
Het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk bedraagt voor dit verblijfsrecreatieterrein ten minste 400 en ten hoogste 600.
Het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk bedraagt voor dit verblijfsrecreatieterrein ten minste 200 en ten hoogste 300.
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van landschapselementen en natuur en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van sport en dagrecreatie en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van sport en dagrecreatie en/of horeca en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van sport en dagrecreatie en/of een maatschappelijke voorziening en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van horeca als bedoeld in artikel 52 t/m 56 en voor zover ter plaatse opgenomen, hiervoor gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een outdoorcentrum en gelden de volgende bouwregels:
maximum aantal | maximum oppervlak | maximum goothoogte | maximum bouwhoogte | ||||
hoofdgebouw (inclusief overkappingen) | 1 | 1.300 m2 | 4,5 m | 10 m | |||
groot bijgebouw (zonder overkappingen) | 2 | 250 m2 per gebouw | 3,5 m | 5,5 m | |||
klein bijgebouw (zonder overkappingen) |
1 | 85 m2 | 3,5 m | 5,5 m | |||
buitenbar | 1 | 100 m2 | 4 m | 8 m | |||
klimtoren/- muur | 1 | 25 m2 | 15 m | ||||
palen voor highrope parcours | 15 m | ||||||
tipitent | 2 | 5 m | |||||
vlaggenmasten | 10 m | ||||||
lichtmasten | 6 m | ||||||
erf- en terreinafscheidingen | 4 m | ||||||
toegangspoort | 6 m | ||||||
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | 3 m |
Het hoofdgebouw, de bijgebouwen en de buitenbar behorende bij het outdoorcentrum zijn zijn uitsluitend toegestaan binnen dit aanduidingsvlak.
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een jachthaven en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van volkstuinen en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een bedrijfswoning en gelden de volgende bouwregels:
De bedrijfswoning(en) behorende bij het glastuinbouwbedrijf is/zijn uitsluitend toegestaan binnen dit aanduidingsvlak.
Aanvullend aan de bovengenoemde bouwmogelijkheden, zijn ter plaatse ook de bouwwerken toegestaan zoals omschreven in onderstaande tabel:
Ter plaatse van deze aanduiding mag niet worden gebouwd met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen die maximaal 2 m hoog mogen zijn.
Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte ten hoogste 1 m bedraagt.
Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van het algemeen toegestaan grondgebruik en gelden de volgende bouwregels:
Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat op deze gronden het naastgelegen glastuinbouwbedrijf aan de Hoonaardsweg 8 mag uitbreiden:
Daarbij geldt dat:
Ter plaatse van deze aanduiding geldt een beschermingszone van een in de buurt gelegen leiding of hoogspanningsverbinding.
Bij het bouwen ten behoeve van een leiding of verbinding als bedoeld in artikel 67 tot en met artikel 72, gelden de volgende bouwregels:
Het bouwen ten behoeve van andere ter plaatse toegestane activiteiten, is uitsluitend toegestaan indien vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder en is aangetoond dat het belang van de betreffende leiding of verbinding niet wordt geschaad en geen sprake is van kwetsbare objecten.
Ter plaatse van deze aanduiding geldt een beschermingszone van een in de buurt gelegen waterkering.
Bij het bouwen ten behoeve van de waterkering als bedoeld in artikel 72, gelden de volgende bouwregels:
Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:
Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:
Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:
Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:
Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:
Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:
Nieuwe geluidgevoelige objecten kunnen ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder en het Regionaal Afsprakenkader 'Geluid & Ruimtelijke Ontwikkeling'.
Nieuwe geluidgevoelige objecten kunnen ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder en het Regionaal Afsprakenkader 'Geluid & Ruimtelijke Ontwikkeling'.
Deze zone is op basis van de Structuurvisie Buisleidingen aangewezen als reserveringsstrook voor nieuwe buisleidingen. Binnen deze strook zijn geen nieuwe activiteiten of bouwwerken toegestaan die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang.
Daarmee wordt in ieder geval bedoeld:
Ter plaatse van deze zone zijn geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
Ter plaatse van deze zone zijn geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
Bij bestaande activiteiten als bedoeld in 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? onder a en nieuwe activiteiten als bedoeld in 2 Welk activiteiten zijn nog meer toegestaan? onder b, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.
De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 1 zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse van archeologische monumenten. Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 2 zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 3 zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 4 zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 4 zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie Dijklichaam zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 3 Dijklichaam zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 4 Dijklichaam zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:
De gronden aangeduid als Molenbiotoop zijn mede aangewezen voor de bescherming van de molenbiotoop.
Het verbod als bedoeld in 173.1 onder b is niet van toepassing op:
De omgevingsvergunning als bedoeld in 173.1 onder b kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken:
Het is in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.
Het verbod als bedoeld in 173.5 is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.
De omgevingsvergunning als bedoeld in 173.5 kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
De omgevingsvergunning als bedoeld in 173.5 kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken:
Ter plaatse van de aanduiding Rijksmonument is een Rijksmonument aanwezig.
Het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning.
De gronden aangeduid als Schootsveld zijn mede aangewezen voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden van het schootsveld, bestaande uit de openheid van het gebied en met het schootsveld gemoeid zijnde zichtlijnen.
De gronden aangeduid als Zichtlijn zijn mede aangewezen voor de bescherming van de zichtlijn behorende bij boerderij Esterenburch.
De gronden aangeduid als Beschermd stadsgezicht zijn mede aangewezen voor de bescherming van het beschermd stadsgezicht. Ter plaatse geldt het volgende:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning houtopstand te vellen of te doen vellen.
Het verbod als bedoeld in 178.1 geldt niet voor:
De omgevingsvergunning als bedoeld in 178.1 kan door het bevoegd gezag worden geweigerd op grond van:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
Op bouwwerken waarvoor in deze regels is bepaald dat de bestaande afstand, inhoud, (bebouwings)oppervlakte, dakhelling, goot- of bouwhoogte in afwijking van de algemeen geldende regels, als maximaal of minimaal toelaatbare maat mag gelden, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in lid 181.1 niet van toepassing.
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
het omgevingsplan Omgevingsplan Brielle met identificatienummer NL.IMRO.0501.OPgemBrielle-0140 van de gemeente Brielle.
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van dit plan regels worden gesteld.
een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw of deel van het hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
het in een woning door de bewoner, al dan niet in samenwerking met anderen, uitoefenen van een beroep, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang van de bedrijfsmatige activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
een bedrijf, gericht op het continue en duurzaam voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:
een aaneengesloten terrein behorende bij een agrarisch bedrijf, waarbinnen bedrijfsgebouwen, en andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo's, kuilvoerplaten, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd.
het bedrijfsmatig aanbieden van recreatieve overnachtingsmogelijkheden aan huis door de bewoners van een (bedrijfs)woning, in de vorm van logies met ontbijt en met een maximum van 5 kamers.
een onderneming waarbij het accent ligt op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, al dan niet in combinatie met detailhandel.
een bedrijfswoning is een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
de beleidsregel Dialoog met de omgeving, zoals vastgesteld op 28 januari 2020 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.
de beleidsregels Evenementenbeleid, zoals vastgesteld op 29 januari 2019 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.
de beleidsregel Gebiedsperspectief Geuzenlinie, zoals vastgesteld op 28 januari 2020 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.
de beleidsregel Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied, zoals vastgesteld op 28 januari 2020 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.
de beleidsregels Welstandsnota, zoals vastgesteld op 18 september 2018 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.
Als beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt:
de bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan zijn of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 179.431, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994 .
een gebouw vrijstaand van de hoofdbouwmassa op hetzelfde bouwperceel, en dat hier in ruimtelijke, bouwkundige en functionele zin ondergeschikt aan is.
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
een horecabedrijf, waarin frituurwaren en kleine eetwaren, al dan niet in combinatie met dranken worden verstrekt, al dan niet voor gebruik ter plaatse.
belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing;
recreatie in de vorm van een dagje uit, waarbij geen sprake is van overnachting en in hoofdzaak gericht op vormen van sport, spel, toerisme, educatie en beleving van de omgeving.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
detailhandel waarbij het hoofdassortiment bestaat uit omvangrijke goederen waarvoor een grote uitstallingsruimte nodig is, zoals auto’s, boten en caravans.
een al dan niet als bouwwerk aan te merken onderkomen dat bedoeld is voor recreatief nachtverblijf door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, zoals tenten, vouwwagens, kampeerauto's, trekkershutten, caravans, sta-caravans, chalets, recreatiewoningen, en daarmee gelijk te stellen onderkomens.
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, behorende bij en gelegen nabij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
Een tijdelijke activiteit, al dan niet in de open lucht of in tijdelijke bouwwerken, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
een bedrijf dat gericht is op de reparatie van en het onderhoud aan motorvoertuigen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
het bouwen binnen of aansluitend aan het denkbeeldige vlak dat als volgt tot stand komt:
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zoals vastgesteld op PM of de meest recente rechtsopvolger daarvan.
de combinatie bestaande uit het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw aangebouwde overkappingen.
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken; op percelen waar een (bedrijfs)woning aanwezig is, dan wel nog kan worden opgericht, wordt de (bedrijfs)woning als hoofdgebouw aangemerkt.
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. Discotheken vallen hier niet onder.
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
haven met daarbij behorende grond waar overwegend de gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen.
een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
het in een woning door de bewoner, al dan niet in samenwerking met anderen, uitoefenen van een bedrijf, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang van de bedrijfsmatige activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
als kwetsbare objecten worden aangemerkt:
de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
een dienstverlenend bedrijf dat overwegend is gericht op de inzet van machines en personeel op het gebied van agrarische werkzaamheden en grond-, weg- en waterbouw, alsmede het verlenen van reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan daarmee verband houdende machines.
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en / of pony´s houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en / of pony´s, functiegebonden horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodaties en het houden van wedstrijden en/of andere met de paardensport samenhangende evenementen.
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, levensbeschouwing, onderwijs, overheid, hulpdiensten en daarmee gelijk te stellen sectoren.
ondergeschikte activiteiten die door de eigenaar c.q bedrijfsvoerder van de hoofdbedrijfsvorm worden uitgeoefend en die onderdeel uitmaken van deze hoofdbedrijfsvorm, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf.
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut van veelal (civiel)technische aard, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, gasdrukmeet- en regelstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, zuiveringsstations, gemaalgebouwtjes, strooistations en apparatuur voor telecommunicatie, allen inclusief de bij de voorziening behorende structuren zoals kabels en leidingen.
hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is.
een voorziening waarin op sportieve en recreatieve wijze de volgende in- en outdooractiviteiten uitgeoefend kunnen worden:
het bedrijfsmatig stallen van paarden en pony's anders dan in de vorm van een paardenfokkerij en een manege. Voorbeelden zijn:
een voormalige bedrijfswoning, (voorheen) behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is, maar die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter
plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
het gedeelte van een verblijfsrecreatieterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een niet als bouwwerk aan te merken eenheid voor recreatief nachtverblijf.
het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
de functies wonen, dienstverlening, niet-agrarische en niet-agrarisch gerelateerde bedrijvigheid, detailhandel, horeca en sociaal-culturele voorzieningen, alsmede andere functies die gelet op hun aard en omvang in relatie tot de omgeving geacht worden in het stedelijk gebied plaats te vinden.
een doorsnijding van 50% of meer van de dwarsdoorsnede en de gehele diepte van de dijk (hoogte).
detailhandelsbedrijf waarvan het hoofdassortiment bestaat uit boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, attributen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen, balkons en terrassen waaronder tuinmeubilair, alsmede de daarbij benodigde hulpmaterialen.
onder vellen wordt mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
een terrein dat is bestemd en ingericht voor eenheden voor recreatief nachtverblijf, al dan niet met ondersteunende centrale voorzieningen zoals horeca, sport- en spelvoorzieningen of een winkel.
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.
de naar de weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw gelegen tussen de buitengevels en/of
het hart van de scheidsmuren.
van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de perceelsgrens.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
tussen de buitenste verticale projecties van de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.