Omgevingsplan Brielle    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Wat is dit voor plan?     

Een omgevingsplan voor het Buitengebied

Dit is het omgevingsplan voor het buitengebied van de gemeente Brielle. Het buitengebied van Brielle is een dynamisch gebied waar veel verschillende functies een plek hebben en zich willen ontwikkelen.

Wij hebben in onze omgevingsvisie aangegeven waar wij in het buitengebied op in zetten:

  • ruimtelijke kwaliteit
  • duurzame ontwikkeling
  • duurzaam ruimtegebruik
  • klimaatbestedigheid
  • samenhang

Onze omgevingsvisie hebben wij doorvertaald in dit omgevingsplan.

Het omgevingsplan = bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

In deze toelichting wordt niet gesproken van een bestemmingsplan, maar van een omgevingsplan. Voor dit gebied wordt namelijk niet zomaar een bestemmingsplan opgesteld, maar een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. De naam verklapt de betekenis al. Waar een bestemmingsplan normaal gesproken alleen regels over de ruimtelijke ordening mag bevatten, mag een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' meer bevatten, namelijk alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Daarnaast mag een dergelijk plan ook ander type instrumenten gebruiken dan een 'gewoon' bestemmingsplan. Het gaat dan bijvoorbeeld om een 'meldingsplicht' of 'gelijkwaardigheidsregels'. Dit plan is daarmee een omgevingsplan vooruitlopend op de Omgevingswet maar nog niet een omgevingsplan conform de omgevingswet. Om vooruit te kunnen lopen op de omgevingswet hebben wij een pilot status onder de Crisis- en herstelwet.

Chw bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

De mogelijkheden die de pilot status biedt om een bestemmingsplan te maken met een verbrede reikwijdte biedt de mogelijkheid om:

  • uitvoering te geven aan de omgevingsvisie, specifiek voor het buitengebied;
  • het handboek kwaliteitsverbetering te hanteren bij het bepalen van de mate waarin sprake is van een ruimtelijke meerwaarde;
  • andere beleidsstukken en verordeningen voor de fysieke leefomgeving te integreren in het omgevingsplan.
  • ontwikkelingen die op basis van onze omgevingsvisie gewenst zijn via een snellere procedure mogelijk te maken met een omgevingsvergunning.

Het bestemmingsplan moet daarbij ruimte bieden voor ontwikkeling en daarvoor als integraal toetsingskader dienen. Bij een regulier bestemmingsplan gelden daarbij een aantal beperkingen. Ontwikkelingen moeten uitvoerbaar en voldoende concreet en uitgewerkt zijn om ze in een bestemmingsplan te kunnen vastleggen. Voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is dit nog niet het geval, omdat zij organisch en niet-planmatig tot stand zullen komen. Dit bestemmingsplan is dan ook een vorm van uitnodigingsplanologie. Ook wil de gemeenteraad met dit bestemmingsplan een integraal beoordelingskader voor de ontwikkelingen bieden, waarbij de onderwerpen breder zijn dan alleen 'goede ruimtelijke ordening'.

Dit betreft bijvoorbeeld milieu, natuurschoon, uiterlijk aanzien, kappen van houtopstanden, welstand en beeldkwaliteit. De Crisis- en herstelwet (Chw) bevat een regeling die voor een belangrijk deel tegemoet komt aan deze wens om een bredere, integrale regeling te maken waarbij ook meer ruimte is voor uitnodigingsplanologie en organische ontwikkeling. Dit is een zogenoemd Chw bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (artikel 2.4 Chw en artikel 7c en 7w Besluit uitvoering Chw). Op grond van deze regeling geldt onder andere een verlengde planperiode van 20 jaar, kunnen regels worden opgesteld over het gehele domein van de fysieke leefomgeving en kan een verzoek om vergoeding van schade pas worden ingediend nadat een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend of wanneer een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit wordt verleend . Daarmee wordt dus de omgevingsvergunning het schadeveroorzakend besluit in plaats van het bestemmingsplan.

Deze regeling is daarmee ook een mogelijkheid om voor te sorteren op de nieuwe Omgevingswet.

In Bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de wijze waarop de gemeente met dit bijzondere bestemmingsplan gebruik maakt van de mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet de gemeente biedt.

1.2 Waarom een omgevingsplan?     

Actualiseringsplicht

Voor zowel de gemeente Brielle als Westvoorne geldt dat de bestemmingsplannen voor het buitengebied in het voorjaar van 2017 herzien moeten zijn. Wij hebben de handen ineengeslagen en gaan gezamenlijk de uitdaging aan om beide plannen buitengebied te herzien. Dit past helemaal bij ons beleidsvoornemen om meer met partners op Voorne-Putten samen te werken.

Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet treedt in 2021 in werking. Met het opstellen van bestemmingsplannen voor het buitengebied onder de Wro, zouden we in 2018 meteen op een achterstand staan, te meer daar er een mogelijkheid bestaat nu al vooruit te lopen op de Omgevingswet. Wij hebben daarom een aanvraag gedaan om in aanmerking te kunnen komen als pilot in het kader van de Crisis- en herstelwet en een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op te stellen. Een dergelijk bestemmingsplan is een belangrijke stap op weg naar het toekomstige omgevingsplan en sluit goed aan bij onze ambities om tot een flexibele en toekomstgericht beleid en regelgeving voor het buitengebied te komen.

Op weg naar een omgevingsplan

Zoals aangegeven is dit nog geen omgevingsplan op basis van de Omgevingswet. Binnen de ruimte die de Chw ons biedt is het plan al zoveel mogelijk opgesteld 'in de geest van de Omgevingswet'. Er zijn keuzes gemaakt welke regels voor de fysieke leefomgeving in het ontwerp zijn opgenomen, welke onderwerpen later in dit plan kunnen worden toegevoegd en welke thema's pas aan de orde (kunnen) komen wanneer sprake is van een formeel omgevingsplan onder de Omgevingswet.

  1. In dit ontwerp zijn op basis van de Chw zijn verschillende regelingen samengevoegd in één plan.
    1. De basis bestaat uit het vastleggen van de toegestane activiteiten en bouwmogelijkheden die grotendeels gebaseerd zijn op de vigerende bestemmingsplannen.
    2. Er zijn artikelen opgenomen die een vertaling vormen van de koers uit de Omgevingsvisie en het Handboek kwaliteitsverbetering. Deze dienen als kader om nieuwe activiteiten en bouwmogelijkheden (die niet binnen de regels uit laag a passen) te kunnen beoordelen.
    3. Het plan voorziet in specifieke procedureregels bij het toestaan van nieuwe activiteiten en/of bebouwing. Vooruitlopend op de Omgevingswet hoort daar onder andere een dialoog bij tussen de initiatiefnemer van een plan met de omgeving.
    4. Verschillende bestaande beleidsdocumenten en regelingen die een relatie hebben met de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in dit plan, om zo op één plek de verschillende regelingen inzichtelijk te maken. Dit geldt onder andere voor (delen van) de APV en het welstandsbeleid.
  2. In de ontwerpfase van het plan zijn verschillende regelingen nog verder worden uitgewerkt en worden mogelijk nog aanvullende regelingen toegevoegd.
    1. op verschillende punten kent het plan open (beoordelings)normen. Hiervoor is het zaak dat deze regels bij de vaststelling van het plan voldoende zijn uitgewerkt om eenduidig toe te kunnen passen. Dit creëert duidelijkheid voor zowel de aanvrager als de beoordelaar van vergunningaanvragen. Een voorbeeld hiervan is het toetsen aan het Handboek kwaliteitsverbetering en het voeren van een dialoog met de omgeving. Deze en andere regels met een open norm, zijn in de ontwerpfase verder geconcretiseerd en voor de beoordeling ervan is de beleidsregel ruimtelijke kwaliteitsverbetering buitengebied opgesteld en de beleidsregel Dialoog met de omgeving.
    2. Verschillende beleidsdocumenten die een relatie kennen met de fysieke leefomgeving, zijn op dit moment (nog) niet verwerkt in het plan. Na de vaststelling van dit omgevingsplan wordt bezien of deze later in een herziening van het omgevingsplan worden meegenomen of dat deze worden toegevoegd bij het opstellen van het omgevingsplan onder de omgevingswet.
  3. Verschillende onderdelen die in de toekomst onder de Omgevingswet mogelijk worden, maar onder de Crisis- en herstelwet nog niet aan de orde zijn, kunnen logischerwijs nog niet verwerkt worden in dit plan.
    1. met name regels die nu nog landelijk geregeld zijn in bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit, komen onder de nieuwe wet te vallen onder het nieuwe Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) of het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Daarbij ontstaat ook ruimte voor gemeenten om binnen landelijke kaders eigen speelruimte te bepalen. Tot een omgevingsplan onder de omgevingswet geldt voor deze regels de bruidschat die de gemeente vanuit het rijk heeft meegekregen. Na het van kracht worden van de Omgevingswet zal hiervoor een verdere afweging en uitwerking worden gemaakt.

1.3 Intergemeentelijke samenwerking     

Samenwerking Brielle-Westvoorne

De buitengebieden van Brielle en Westvoorne delen veel vragen, aandachtspunten en ontwikkelingsrichtingen. Dat is een belangrijke reden om samen de planvorming op te pakken. Doel van de samenwerking is om de regels voor het buitengebied zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Hiermee willen we tegemoet komen aan de wensen van onze bevolking.

Het gezamenlijk opstellen van het plan zorgt ervoor dat de ambtenaren van beide gemeente elkaars plan leren kennen en wordt het straks eenvoudiger om met elkaars plan te werken.

Samenwerking op Voorne-Putten

Het bestemmingsplan Buitengebied Hellevoetsluis is in november 2012 vastgesteld. De gemeente Hellevoetsluis heeft in haar planning voor de actualisatie van haar ruimtelijke plannen de herziening van dit plan voor de periode 2020-2022 opgenomen.

In het november 2016 heeft de gemeente Nissewaard het bestemmingsplan Buitengebied West vastgesteld. Dit plan ziet op grote delen van het buitengebied van de voormalige gemeenten Bernisse en Spijkenisse. Opstelling van het bestemmingsplan vloeit voort uit de afspraken die gemaakt zijn tussen deze beide gemeenten in de voorbereiding van de samenvoeging tot Nissewaard en is in 2014 gestart. Hoewel de procedure al loopt kijken we waar mogelijk in hoeverre de standpunten ten aanzien van het landelijk gebied overeenkomen.

De gemeenten Hellevoetsluis en Nissewaard zijn betrokken bij de herziening van de bestemmingsplannen landelijk gebied van Brielle en Westvoorne, waarmee bijgedragen wordt aan de samenwerking op Voorne-Putten

1.4 Voor welk gebied wordt het omgevingsplan vastgesteld?     

Het buitengebied van Westvoorne en Brielle kan grofweg worden geformuleerd als de delen van onze gemeenten buiten de stad- en dorpsgebieden (Rockanje, Tinte, Oostvoorne, Brielle, Vierpolders en Zwartewaal). Het omgevingsplan Buitengebied beslaat dan ook het gehele oppervlak, met uitzondering van de plangebieden van de recente plannen voor de dorpsgebieden en bedrijventerreinen. Het bestemmingsplan voor het zeegebied Westvoorne, waaronder ook het Oostvoornse Meer, is echter recent herzien. Gelet hierop wordt voorgesteld om het zeegebied buiten het plangebied van het nieuwe omgevingsplan te laten.

verplicht

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.5 Welke plannen en overige regels worden in dit plan opgenomen     

Met dit omgevingsplan worden de volgende bestemmingsplannen vervangen:

Brielle

Voor de periode sinds het verlopen van de 10 jaar termijn van het bestemmingsplan Landelijk gebied Brielle is de beheersverordening Landelijk gebied vastgesteld.

Ter plaatse van het plangebied vigereerden voor de vaststelling van de beheersverordening de volgende bestemmingsplannen:

  • Landelijk gebied (inclusief de 1e en 2e herziening);
  • Glaspark 4P 2011;
  • Ruimte voor Ruimtewoningen;
  • alle overige bestemmingsplannen met betrekking tot locaties in het buitengebied die oorspronkelijk in één van de bovenstaande plannen waren opgenomen;
  • alle wijzigingsplannen die de afgelopen jaren op basis van één van de bovenstaande plannen zijn vastgesteld.

De vigerende bestemmingsplannen vormen de basis voor het huidige, legale gebruik in dit omgevingsplan. Aanvullend zijn de reeds verleende vergunningen, wijzigingsplannen en vastgestelde postzegelplannen in dit bestemmingsplan verwerkt.

In het kader van de verbrede reikwijdte zijn de volgende beleidstukken en verordeningen opgenomen in het omgevingsplan:

Verbrede reikwijdte: beleid en regels voor de fysieke leefomgeving

Westvoorne Brielle

Algemene Plaatselijke Verordening  
- bruikbaarheid en aanzien van de weg (Hoofdstuk 1, afdeling 5)

- evenementen (Hoofdstuk 1, afdeling 7 m.u.v. openbare orde)

- bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente (hoofdstuk 4)
- bruikbaarheid en aanzien van de weg (Hoofdstuk 1, afdeling 5)

- evenementen (Hoofdstuk 1, afdeling 7 m.u.v. openbare orde)

- bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente (hoofdstuk 4)

Beleidsregels
Handboek kwaliteitsverbetering Westvoorne handboek kwaliteitsverbetering Brielle
Archeologische Monumentenzorg Archeologiebeleid
Nota ruimtelijke kwaliteit Welstandsnota
Afsprakenkader Geluid en Ruimtelijke ontwikkeling Afsprakenkader Geluid en Ruimtelijke ontwikkeling
Geluidscontouren Europoort-Maasvlakte, Maasvlakte II, Botlek-Vondelingenplaat, helihaven Maasvlakte Geluidscontouren Europoort-Maasvlakte, Maasvlakte II, Botlek-Vondelingenplaat, helihaven Maasvlakte

Visies
Omgevingsvisie Westvoorne Omgevingsvisie landelijk gebied
Gebiedsvisie 'Voorne-Putten (her-)ontdekt' Gebiedsvisie 'Voorne-Putten (her-)ontdekt'
Gebiedsperspectief Geuzenlinie Voorne-Putten Gebiedsperspectief Geuzenlinie Voorne-Putten

Voor wat betreft de inhoud van de genoemde verordeningen en beleidsregels is het goed te vermelden dat in het ontwerp van het omgevingsplan de door de gemeenteraden vastgestelde documenten zijn gebruikt. Deze verordeningen en beleidsregels zijn vervolgens aangepast aan de terminologie van het omgevingsplan en in het ontwerpbestemmingsplan aangepast. Inhoudelijk zijn daarbij geen structurele veranderingen doorgevoerd.

De verordeningen en beleidsregels moeten voorlopig in stand blijven omdat niet het gehele grondgebied van de gemeente in het omgevingsplan is opgenomen. Bij de vaststelling van het omgevingsplan zal in het vaststellingsbesluit worden opgenomen dat de verordeningen en beleidsregels van kracht blijven, tenzij het omgevingsplan op dat onderdeel een onherroepelijke werking heeft.

Hoofdstuk 2 Ambities voor dit omgevingsplan     

2.1 Inleiding     

Op weg naar de omgevingswet

De Omgevingswet (en daarmee het omgevingsplan) heeft betrekking op de fysieke leefomgeving. Dat begrip is breder dan de goede ruimtelijke ordening uit de Wet ruimtelijke ordening. Op basis van artikel 1.2 van de Omgevingswet omvat de fysieke leefomgeving in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden onder andere aangemerkt activiteiten waardoor emissies, hinder of risico's worden veroorzaakt. Gevolgen voor de mens, voor zover deze wordt of kan worden beïnvloed via de onderdelen van de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt als gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

De ruimte die de Omgevingswet biedt willen wij met het pilot-omgevingsplan in beginsel benutten. Daarbij spelen twee aspecten een rol:

  • het opnemen van het vigerende gemeentelijk beleid voor de fysieke leefomgeving in het omgevingsplan, dat nu nog via andere sporen is geregeld;
  • formuleren van integraal beleid en regels voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Wat betreft het integreren van de gemeentelijke verordeningen en beleidsregels voor de fysieke leefomgeving in het omgevingsplan kiezen wij voor een selectieve aanpak.

Daarbij spelen drie aspecten een rol:

  • In de eerste plaats zijn de verordeningen en beleidsregels niet opgesteld met het oogmerk ze ooit mee te nemen in een omgevingsplan, waardoor er verschillen zijn in plangebieden en definities. De verordeningen en beleidsregels zouden moeten worden aangepast, ingetrokken en/of gedeeltelijk van kracht moeten blijven voor het gebied wat niet in het omgevingsplan wordt opgenomen.
  • In de tweede plaats is de duidelijkheid en toegankelijkheid van het omgevingsplan een belangrijk aandachtspunt. Naarmate meer verordeningen en beleidsregels – die qua opzet niet zijn afgestemd op het omgevingsplan – worden opgenomen, kan de duidelijkheid van het omgevingsplan afnemen.
  • tot slot is van belang dat er nog geen wettelijke standaarden zijn en het integreren van verordeningen en beleidsregels daardoor pionierswerk is.

Om die reden is besloten om een selectie te maken van de verordeningen en beleidsregels die meegenomen worden in het omgevingsplan. De verordeningen en beleidsregels die aansluiten bij en van belang zijn voor de doelstelling om het bijzondere karakter van het buitengebied te behouden worden in ieder geval meegenomen en zo nodig aangepast (bijvoorbeeld door aanpassing van het gebied waarop de verordening van toepassing is, het op een andere manier raadpleegbaar maken of door een beleidsregel te actualiseren). Het betreft de verordeningen en beleidsregels die van belang zijn voor de landschapsstructuur (handboek kwaliteitsverbetering, waardevolle bomen en dergelijke) en voor de beeldkwaliteit (welstandsnota).

Voorts zijn de beleidsregels en verordeningen meegenomen waarvan opname noodzakelijk is of relatief eenvoudig (zoals het archeologiebeleid). Het omgevingsplan moet zodanig van opzet zijn dat in de toekomst beleidsregels of verordeningen relatief eenvoudig aan het plan kunnen worden toegevoegd.

Naast het opnemen van de vigerende verordeningen en beleidsregels in het omgevingsplan is het mogelijk om – voor zover de wetgeving zich daar niet tegen verzet – eigen beleid en regels te formuleren voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Wij maken in dit omgevingsplan op 3 onderdelen keuzes:

  • verbrede reikwijdte
  • deregulering
  • afstemming tussen Brielle en Westvoorne

2.2 Keuzes verbrede reikwijdte     

In paragraaf 1.5 is aangegeven op welke manier het gemeentelijke beleid voor de fysieke leefomgeving in het omgevingsplan wordt opgenomen. In deze paragraaf wordt specifieker aangegeven of en hoe de beleidsonderwerpen relevant zijn voor en zich laten vertalen in een omgevingsplan, uitgaande van de doelstellingen. Voor wat betreft de verbrede reikwijdte zijn keuzes gemaakt. In de Omgevingswet krijgt de gemeente meer afwegingsruimte op lokaal niveau. De crisis- en herstelwet biedt nog niet alle ruimte om regels op te nemen voor bijvoorbeeld de activiteiten die nu nog in het Activiteitenbesluit geregeld zijn, maar waar de gemeente straks op basis van het Besluit activiteiten Leefomgeving (Bal) zelf moet afwegen of regels gesteld worden. Wij zullen het omgevingsplan hier later nog op moeten aanvullen.

Het huidige gemeentelijke beleid zoals vertaald in het vigerende bestemmingsplannen Landelijk gebied vormt het uitgangspunt. Dit beleid wordt geactualiseerd aan de hand van de omgevingsvisies en actueel regionaal beleid.

Het ruimtelijke beleid wordt aangevuld met de elementen, relevant voor de fysieke leefomgeving die in diverse andere gemeentelijke nota's, verordeningen en beleidsregels zijn opgenomen. Daarnaast wordt het huidige provinciale beleid zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening meegewogen.

2.3 Keuzes deregulering     

De opgave die bij (de)regulering voor ligt is niet meer regels op te stellen dan nodig is om het beleid van beide gemeenten te kunnen realiseren. Omdat de afgelopen 10 jaar de maatschappij is veranderd en daarmee ook de aandachtspunten in beleid, zijn de bestaande regels kritisch tegen het licht gehouden. Dat hebben we gedaan in twee stappen;

  • We hebben onderzocht welke regels nodig zijn om de doelen van het beleid van beide omgevingsvisies te realiseren;
  • Op een gedetailleerder niveau zijn de regels in beide bestemmingsplannen tegen het licht gehouden. Deze stap is uitgevoerd tijdens het opstellen van het voorontwerp omgevingsplan en in de ontwerpfase zijn op basis van de inspraak- en overlegreacties en ambtshalve de regels op onderdelen nog verbeterd.

Wij hebben daarbij de volgende uitgangspunten gehateerd;

  • (de)regulering is gericht op de doelen die wij in beide gemeenten willen bereiken;
  • (de)regulering moet aansluiten bij de reikwijdte van het omgevingsplan;
  • De mate van flexibiliteit moet minimaal gelijk zijn aan en bij voorkeur groter zijn dan de vigerende plannen (onder meer ter voorkoming van nieuwe postzegelplannen);
  • streven naar flexibiliteit door gebruik te maken van kwalitatieve normen (bijvoorbeeld: 'passend in het landschap' in plaats van hanteren van bouwhoogten);
  • Regelgeving die ontstaan is door 'incidenten' willen we zoveel mogelijk voorkomen;
  • We maken ruimte voor andere vormen van regulering, zoals het hanteren van bepaalde procesregels (bijvoorbeeld met betrekking tot het genereren van draagvlak), inspireren en meer leunen op vertrouwen tussen overheid en burger.

2.4 Afstemming Brielle - Westvoorne     

Een belangrijke reden voor de samenwerking tussen Brielle en Westvoorne is om beleid beter op elkaar af te stemmen. Afstemmen tussen beide gemeenten raakt de volgende onderwerpen:

  • Beleidsmatige afstemming

    We nemen vergelijkbare beleidsstandpunten in over specifieke onderwerpen. Het uitgangspunt hiervoor zijn beide omgevingsvisies. In beide visies is de kwaliteit van het landschap een belangrijk uitgangspunt. In beide gemeenten komen 4 gebieden voor die sterk vergelijkbaar zijn en waar afstemming in de omgevingsvisies al is terug te lezen. Het betreft de Oude- en Jonge zeekleipolders, het Brielse Meer en de glastuinbouwgebieden. De te bereiken doelen voor deze gebieden zijn vergelijkbaar.

    Daarnaast komen er landschappen voor die uniek zijn voor elke gemeente afzonderlijk (Westvoorne: de zanderijen, Brielle: de veenpolders). Met name als het gaat om behoud en versterking van landschappelijke kwaliteiten (deze doelen zijn vergelijkbaar), kan regelgeving (de wijze waarop doelen worden bereikt) afwijken.
  • Afstemming regelgeving

    Beleid wordt vertaald in regels. Die worden voor de vergelijkbare beleidsonderdelen zoveel mogelijk gelijk getrokken. Als dat op onderdelen niet lukt, wordt dit gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt en desgewenst op het niveau van de gemeenteraden besproken. Daar waar beleidsmatig andere keuzes worden gemaakt, bijvoorbeeld bij de voor Brielle en Westvoorne unieke landschappen, kan regelgeving afwijken.
  • Procesmatige afstemming.

    Dit betreft de spelregels hoe we met initiatieven willen omgaan. Welke verplichtingen kent de initiatiefnemer, op welke wijze faciliteert de gemeente, welke procedure moet worden doorlopen, etc. Deze processen stemmen we goed op elkaar af, ook met het oog op een mogelijke verdere ambtelijke samenwerking in de toekomst.

Hoofdstuk 3 Visie op hoofdlijnen     

3.1 Inleiding     

Het omgevingsplan is een van de belangrijkste instrumenten die de gemeente heeft om sturing te geven aan ontwikkelingen, om kansen te benutten en om de kenmerkende waarden en kwaliteiten van het gebied te beschermen en te behouden. Het omgevingsplan dient daartoe te stoelen op een heldere en eenduidige visie en dient uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Er dient sprake te zijn van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. Dat wil zeggen dat alle belangen op een evenwichtige wijze zijn gewogen en dat in voldoende mate rekening is gehouden met de geldende beleidskaders en van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

Met de omgevingsvisie Westvoorne en de omgevingsvisie landelijk gebied Brielle hebben wij onze visie visie op het buitengebied vastgelegd en de kaders voor het beleid voor de fysieke leefomgeving en de vertaling in het omgevingsplan gegeven.

In dit hoofdstuk wordt de visie op het buitengebied beschreven en vervolgens een thematische uitwerking opgenomen.

3.2 Visie op het buitengebied     

De Omgevingsvisie Landelijk gebied is op 5 juli 2016 vastgesteld en vervangt daarmee voor het buitengebied de structuurvisie Brielle uit 2009. Deze visie kan daarmee eveneens als beleidsmatige onderlegger voor het nieuwe plan dienen. De structuurvisie Brielle blijft gelden voor het stedelijk gebied.

In de omgevingsvisie Landelijk gebied zijn voor het gehele landelijk gebied algemene uitgangspunten gehanteerd:

  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Duurzame ontwikkeling
  • Duurzaam ruimtegebruik
  • Klimaatbestendigheid
  • Samenhang

Naast deze algemene uitgangspunten zijn specifieke doelen per deelgebied uitgewerkt.

In Brielle is onderscheid gemaakt in:

  • agrarisch gebied
  • agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden
  • agrarisch gebied, glastuinbouw
  • Natuurgebied
  • Brielse Meer en omgeving

Deze algemene uitgangspunten in de omgevingsvisie zijn, in afstemming met de visie van de gemeente Westvoorne nader uitgewerkt in een visie, koers en kwaliteiten voor de verschillende deelgebieden in beide gemeenten.

Regionale visies en beleid

In 2013 is op regionaal niveau de gebiedsvisie Voorne-Putten vastgesteld. Voor de noordrand van het eiland Voorne-Putten is gewerkt aan een nadere uitwerking van de gebiedsvisie met een gebiedsperspectief Geuzenlinie Voorne-Putten.. Het gaat om het gebied ten noorden van de N218. Daarnaast zijn er diverse regionale visies opgesteld op het gebied van economie, recreatie, toerisme en wonen welke eveneens betrokken zullen worden bij het opstellen van het Omgevingsplan.

Andere overheden

De provincie heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Met name de verordening is relevant voor ons omgevingsplan, omdat hierin de regels staan waaraan gemeenten moeten voldoen bij de opstelling van hun eigen ruimtelijke plannen.

Ook een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte moet voldoen aan de provinciale verordening. Met dit plan willen wij wel al zoveel mogelijk voorsorteren op de omgevingswet. Het is mogelijk dat daarom de vernieuwende vormgeving van het omgevingsplan gaat schuren met de provinciale veordening. Als dat het geval is bij regels waarmee wel wordt aangesloten bij de doelen van de provinciale visie en verordening dan treden wij in overleg met de provincie of in dat geval kan worden afgeweken van de verordening.

Op dit moment is de provincie gestart met het voorbereiden van een provinciale omgevingsvisie en bijbehorende provinciale omgevingsverordening. Beiden zullen meer aansluiten bij de bedoelingen van de Omgevingswet omtrent beleid en regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Door de provincie bij de omgevingsplannen van Brielle en Westvoorne te betrekken, ontstaat de gewenste wisselwerking tussen beide overheidslagen.

De rijksoverheid heeft de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld, waarin een integrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van ons land is vastgelegd. Het Rijk richt zich in die visie op de grote lijnen die van belang zijn voor de ontwikkeling van Nederland. Daarnaast heeft het Rijk diverse sectorale visies opgesteld, zoals de structuurvisie Buisleidingen en de structuurvisie Windenergie op land.

Inmiddels is de rijksoverheid gestart met de voorbereidingen van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Deze visie moet in 2018 de nu nog vele bestaande Rijksstructuurvisies gaan vervangen. Ambtelijk worden wij regelmatig uitgenodigd om deel te nemen aan brainstormsessies die het Rijk organiseert over dit onderwerp. Op die manier zijn we ook betrokken bij dit proces.

Ook is het belangrijk om de omgevingsplannen af te stemmen met de regels van het waterschap. Zowel het waterschap als de gemeenten stellen regels in het fysieke domein. Afstemming, voorkomen van strijdigheid en dubbele regelgeving is van belang op de thema's waterveiligheid, waterkwantiteit en –kwaliteit en wegen.

In algemene zin wordt de beleidsvorming van andere overheden gevolgd en beoordeeld op relevantie voor onze eigen ruimtelijke plannen en vindt zo nodig afstemming plaats. Met name als het om gemeentegrensoverschrijdende zaken gaat (denk aan geluid en externe veiligheid) is afstemming met omliggende gemeenten, DCMR en de veiligheidsregio een vanzelfsprekendheid.

3.3 Zones omgevingsplan     

Onze buitengebied is op basis van de omgevingsvisies ingedeeld in verschillende zones:

  • afhankelijk van de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen (Duingebied, Zanderijen, Oude en Jongezeekleinpolders, Veenpolders)
  • en/of gebaseerd op de visie voor een gebied en de ontwikkelingsrichting die beleidsmatig wordt nagestreefd (zoals de Noordrand en de Glastuinbouwgebieden).

Op basis van deze indelingen zijn zones onderscheiden die van elkaar verschillen in kwaliteit en na te streven koers. De verschillende zones zoals genoemd in de omgevingsvisies zijn, op basis van de kernkwaliteiten van de gebieden, de onderlinge samenhang tussen gebieden en de toelaatbare ontwikkelingen binnen de deelgebieden vertaald naar vier deelgebieden met een aangepaste begrenzing. Daarbij is toegewerkt naar eenduidige zones voor beide gemeenten

Onderscheiden zijn:

zone omgevingsplan Gebaseerd zone in omgevingsvisie
Westvoorne Brielle
1 Duingebied Duinen, heveringen, binnenduinrand -
2 Zanderijen Zanderijen -
3 Glastuinbouw Glastuinbouw Agrarisch gebied, glastuinbouw
4 Jonge Zeekleipolders Jonge zeekleiplolders Agrarisch gebied
5 Oude Zeekleipolders Oude Zeekleipolders Agrarisch gebied
6 Noordrand Oostvoornse Meer en Brielse Meer Brielse Meer en omgeving
7 Veenpolders - Agrarisch gebied met landschaps- en Natuurwaarden
8 Veen- en Jongezeekleipolder - Agrarisch gebied

De keuzes die gemaakt zijn om tot een eenduidige zonering te komen:

  • In Westvoorne is onderscheid gemaakt tussen oude- en jongezeekleipolders. In Brielle is onderscheid gemaakt in Agrarisch gebied en agrarisch gebied met landschapswaarden. In het handboek kwaliteitsverbetering zijn de landschappelijk zones onderscheiden zoals deze ook in Westvoorne zijn onderscheiden. Door de zones op elkaar af te stemmen zijn de volgende zones in Brielle onderscheiden:
    1. Oude Zeekleipolders: In de omgevingsvisie zijn zowel de jonge- als de oude zeekleipolders onderdeel van agrarisch gebied. De functionele koers in de omgevingsvisie van Brielle komt in grote lijnen overeen met die van de omgevingsvisie Westvoorne voor de Oude- en Jonge zeekleipolders. In de functionele koers voor de Oude- en Jonge zeekleipolder zijn nuance verschillen die vooral te maken met de landschappelijke kwaliteiten. In het kader van afstemming van de regels tussen beide gemeenten en een goede koppeling met het handboek voor wat betreft inpassing en bouwen is daarom gekozen om ook in Brielle onderscheid te maken tussen Oude- en jongezeekleipolders.
    2. Veenpolders: de zone agrarisch gebied van landschaps- en natuurwaarden in de omgevingsvisie komt grotendeels overeen met de zone Veenpolders uit het handboek kwaliteitsverbetering. Hier vormt de omgevingsvisie de leidraad voor de functionele koers en het handboek voor de kwalitatieve koers (inpassing, bouwen).
    3. Veen- en Jongezeekleipolders: Een deel van het gebied dat vanuit historisch landschappelijk oogpunt bij de veenpolders hoort. Zo is het gebied ook aangeduid in het handboek kwaliteitsverbetering. In de omgevingsvisie is deze zone onderdeel van het Agrarisch gebied. Het omliggende gebied is in het handboek aangeduid als jonge zeekleipolders. Omdat voor de functionele koers de omgevingsvisie leidend is het gebied voor gebruik onderdeel van de zone jonge zeekleipolders. Voor inpassing en bouwen (kwaliteit) is het handboek van toepassing. Voor de regels voor bouwen wordt dit gebied daarom gekoppeld aan het gebied Veenpolders.
  • Op perceelsniveau zijn op een aantal plekken de begrenzingen aangepast om te zorgen dat grenzen logische lijnen volgen (bijvoorbeeld wegen of dijken) en dat bestaande functies binnen 1 zone vallen.

De in het omgevingsplan gehanteerde zonering is weergegeven in figuur 3.1.

verplicht

Figuur 3.1 functies in plangebied

3.4 Ontwikkelingen     

Het Omgevingsplan is na vaststelling het nieuwe toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast geldt dat uiteenlopende verzoeken die tijdens het opstellen van dit plan zijn ingediend, waar mogelijk al in dit plan zijn verwerkt. Op de betreffende locaties is dan bijvoorbeeld de nieuwe, beoogde activiteit vastgelegd of zijn bijvoorbeeld maatwerkbepalingen opgenomen waar het gaat om bouwmogelijkheden.

Omdat dit juridisch gezien nieuwe ontwikkelingen zijn, is een overzicht opgenomen waarin is weergegeven welke ontwikkelingen op welke locaties het betreft. Per ontwikkeling geeft het overzicht ook een beknopte verantwoording. Het betreffende overzicht is opgenomen in Bijlage 5.

Hoofdstuk 4 Gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit     

4.1 Algemeen     

De pilot status onder de Crisis- en herstelwet biedt mogelijkheden om in het omgevingsplan (feitelijk een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte) voorwaarden te stellen ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit (dit biedt ruimere mogelijkheden dan het begrip 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wro). Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om af te wijken van bepalde wettelijke normen en grenswaarden. Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de wijze waarop in het omgevingsplan de relevante omgevingsaspecten zijn meegewogen.

4.2 PlanMER en passende beoordeling     

Aanleiding

De milieusituatie binnen de gemeente Brielle/Westvoorne is mede bepalend voor de ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en de randvoorwaarden die daarbij in acht moeten worden genomen. Ook in de gemeentelijke koersen voor het buitengebied spelen het woon- en leefklimaat, landschappelijke waarden, natuurwaarden, klimaat en energie een belangrijke rol. Om deze reden is het belangrijk om met een milieueffectrapportage het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over het omgevingsplan. Naast de inhoudelijke argumenten om een milieueffectrapportage op te stellen is er ook een wettelijke verplichting.

Ten behoeve van de omgevingsplannen voor Brielle en Westvoorne is één planMER opgesteld waarmee de milieugevolgen van de plannen in samenhang zijn beoordeeld.

Procedure

De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de procedure die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit. De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • openbare kennisgeving opstellen planMER en omgevingsplan;
  • raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het planMER;
  • opstellen planMER;
  • terinzagelegging planMER (met het ontwerp-omgevingsplan);
  • toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.

Gelijktijdig met de Nota van uitgangspunten voor het omgevingsplan is de Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld. Dit is de 'startnotitie' voor de planmer-procedure. Met de Notitie reikwijdte en detailniveau zijn de overlegpartners geraadpleegd over de opzet van het planMER en de onderliggende onderzoeken. De Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) is ook ter inzage gelegd.

Om te zorgen dat het planMER een zo groot mogelijke meerwaarde heeft bij de besluitvorming over het omgevingsplan, is parallel aan het voorontwerp-omgevingsplan een concept-planMER opgesteld. Op basis van de reacties op het voorontwerp-omgevingsplan en de doorgevoerde wijzigingen in het ontwerp-omgevingsplan is het planMER waar relevant aangepast en aangevuld. Met het ontwerp-omgevingsplan is het planMER formeel in procedure gebracht en ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. Het toetsingsadvies van de Commissie met een nadere motivering op de verschillende onderdelen uit het toetsingsadvies is opgenomen in bijlage 8.

Resultaten (concept-)planMER

Referentiesituatie

In het planMER is allereerst per zone de referentiesituatie in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat binnen grote delen van het plangebied sprake is van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Per zone is een beschrijving opgenomen van de specifieke waarden en karakteristieken. Daarnaast is inzicht gegeven in de beschikbare milieugebruiksruimte. Hieruit blijkt dat in het bijzonder de thema's stikstofdepositie en industrielawaai bepalend zijn voor de locaties waar en mate waarin ontwikkelingsmogelijkheden binnen de kaders van het omgevingsplan kunnen worden benut. Ook de aanwezige leidingen en hoogspanningsverbindingen leiden tot randvoorwaarden en beperkingen. Ook voor diverse andere thema's leidt de analyse van de referentiesituatie tot belangrijke aandachtspunten, bijvoorbeeld als het gaat om de verkeersveiligheid en de waterhuishouding.

Potentiele, maximale gevolgen omgevingsplan

In een planMER is het vereist om bij de toetsing van de mogelijke gevolgen uit te gaan van de maximale benutting van alle geboden ontwikkelingsruimte en flexibiliteit. In eerste instantie zijn de effecten van het omgevingsplan beoordeeld zonder rekening te houden met aanvullende maatregelen of randvoorwaarden (kaders). Deze toetsing leidt op veel criteria tot een negatieve effectbeoordeling. Hoewel de effectbeoordeling een sterk theoretisch gehalte heeft, maakt de effectbeoordeling wel duidelijk wat (mede in relatie tot de aanwezige waarden, de beschikbare milieugebruiksruimte en de gemeentelijke ambities) de grootste aandachtspunten zijn als het gaat om de borging van en sturing op omgevingskwaliteit in het omgevingsplan. Daarbij gaat het in het bijzonder om het behouden en vergoten van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden (waaronder het uitsluiten van significante negatieve effecten op Natura 2000). Daarnaast is het van belang om te voorkomen dat er ten gevolge van toekomstige ontwikkelingen een verslechtering van de verkeersituatie, het woon- en leefklimaat en de daarmee samenhangende gezondheidssituatie optreedt. Dat dient enerzijds te gebeuren door het beperken van de milieubelasting door de activiteiten die binnen de kaders van het omgevingsplan worden toegestaan en anderzijds door voorwaarden te verbinden aan toekomstige initiatieven die leiden tot een toename van het aantal milieugehinderden binnen het plangebied. Dat laatste geldt in het bijzonder in de noordelijke delen van het plangebied waar sprake is van een relatief hoge milieubelasting door de industrieterreinen Europoort-Maasvlakte en Botlek-Pernis.

Mede op basis van de effectbeoordeling in het planMER zijn in de regels van het omgevingsplan enerzijds voorwaarden opgenomen gericht op het voorkomen van ongewenste effecten en onaanvaardbare situaties. Anderzijds zijn voorwaarden opgenomen om gericht te sturen op de beoogde omgevingskwaliteit. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.

4.3 Omgevingsaspecten in het omgevingsplan     

Kaders voor toekomstige ontwikkelingen

In de regels zijn enerzijds voorwaarden opgenomen gericht op het voorkomen van ongewenste effecten en onaanvaardbare situaties. Anderzijds zijn voorwaarden opgenomen om gericht te sturen op de beoogde omgevingskwaliteit.

Landschap, cultuurhistorie en natuur

In het omgevingsplan zijn beschermende regelingen opgenomen voor landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarde.

Het omgevingsplan is niet alleen gericht op bescherming, maar ook op het versterken van deze waarden. Voor beide gemeenten is een Handboek Kwaliteitsverbetering opgesteld waarin per zone binnen het agrarisch gebied aanbevelingen en inspiratiebeelden zijn opgenomen. In de regels van het omgevingsplan wordt een directe link gelegd met de kwalitatieve voorwaarden uit de Handboeken kwaliteitsverbetering. Ook binnen de Noordrand wordt gestuurd op kwaliteitsverbetering zoals bedoeld in het programma Geuzenlinie.

Uit de passende beoordeling blijkt dat de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 mede bepalend zijn voor de locaties waar en mate waarin ontwikkelingsmogelijkheden binnen de kaders van het omgevingsplan kunnen worden benut. Dit geldt in het bijzonder voor ontwikkelingen in de gemeente Westvoorne op relatief korte afstand van het Voornes Duin. Voor bepaalde functies (in het bijzonder veehouderijen) kunnen ook op grote afstand relevante effecten optreden. Naar aanleiding van de uitkomsten van de passende beoordeling zijn voorwaarden verbonden aan toekomstige ontwikkelingen. Ontwikkelingen zijn mogelijk zolang geen sprake is van een toename van depositie ter plaatse van reeds overbelaste verrzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000.

Archeologie

In het omgevingsplan is een regeling opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. De regeling in het omgevingsplan is gebaseerd op het archeologisch beleid van de beide gemeenten en de bijbehorende (verwachtings)waardenkaarten.

Verkeer

De verkeers(veiligheids)situatie vormt een aandachtpunt op diverse ontsluitingsroutes binnen het plangebied. Bij toekomstige initiatieven binnen de kaders van het omgevingsplan dient te worden aangetoond dat de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor een veilige afwikkeling van de verkeerstoename. Ook is vastgelegd dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Milieuhinderlijke activiteiten

Het omgevingsplan biedt ruimte voor (potentieel) milieuhinderlijke activiteiten, waaronder landbouwbedrijven, glastuinbouwbedrijven, niet-agrarisch bedrijven en recreatieve voorzieningen. Voor nieuwvestiging, uitbreiding of wijzingen van dergelijke activiteiten is vastgelegd dat geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar mag optreden.

Geluid

Binnen grote delen van het plangebied zijn nieuwe geluidgevoelige functies niet zonder meer mogelijk. Zowel vanwege de geluidbelasting vanwege de industrieterreinen Europoort-Maasvlakte en Botlek-Pernis als de geluidbelasting door het wegverkeer kunnen hogere waarden noodzakelijk zijn. De afweging over het al dan niet toestaan van nieuwe geluidgevoelige functies en de beoordeling van de eventuele maatregelen die in dat kader noodzakelijk zijn vraagt om maatwerk. Om deze reden worden nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidzones van gezoneerde wegen en omliggende industriegebieden alleen direct toegestaan als aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Wanneer dat niet het geval is, zal een hogere waarden besluit nodig zijn. Daar komt verder bij dat voor situaties binnen de geluidzone van het havengebied, ook het Regionaal Afspraken Kader van toepassing is.

Externe veiligheid

In en rond het plangebied zijn diverse risicobronnen aanwezig. Binnen het plangebied zijn in dat kader met name de risicorelevante leidingen van belang. Voor een overzicht van alle relevante risicobronnen wordt verwezen naar bijlage 6 van het planMER (bijlage 3). In het omgevingsplan wordt de vestiging van bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen uitgesloten. Daarnaast is in het omgevingsplan geborgd dat geen nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten kunnen worden gerealiseerd binnen de PR 10-6-contouren van risicobronnen. Hiermee is geborgd dat er geen knelpunten ontstaan ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Wel kunnen de ontwikkelingsmogelijkheden die het omgevingsplan biedt gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico van de verschillende risicobronnen in en om het plangebied. In het MER is voor de relevante risicobronnen inzicht gegeven de ligging van de invloedsgebieden. Over het algemeen ligt het groepsrisico in de huidige situatie (ruimschoots) onder de oriëntatiewaarde. Gezien de schaal en omvang van de ontwikkelingsmogelijkheden die het omgevingsplan zullen de gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico in de meeste gevallen beperkt blijven. Voor nieuwe activiteiten binnen het invloedsgebied van een of meerdere risicobronnen is in de planregels als voorwaarde opgenomen dat een verantwoording van het groepsrisico plaats vindt (op het moment dat sprake is van een concreet initiatief). Uitbreiding of intensivering van bestaande activiteiten zou ook gevolgen kunnen hebben voor de hoogte van het groepsrisico. Om deze reden is in de plantoelichting een beknopte verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

Verantwoording groepsrisico

Gezien de aanwezige risicobronnen, dient rekening te worden gehouden met de volgende incidentscenario's:

  • fakkelbrand scenario (hogedruk aardgastransportleiding);
  • plasbrandscenario (K1/K2/K3-leiding);
  • BLEVE-scenario (vervoer van lpg en propaan over de weg).

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om op eigen kracht

zich in veiligheid te brengen. In algemene zin zijn de aanwezige personen binnen de invloedsgebieden van de relevante risicobronnen voldoende zelfredzaam om het gebied te ontvluchten bij een eventuele calamiteit. Er is geen sprake van functies met grote aantallen verminderd zelfdredzame mensen op korte afstand van de risicobronnen. De meeste locaties binnen het plangebied zijn vanaf (minimaal) twee zijden ontsloten, waardoor het mogelijk is om het gebied te ontvluchten (van de bron af). Een snelle alarmering is daarbij van groot belang. Verder zal bij bouwplannen binnen het invloedsgebied van risicobronnen nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de situering van (nood)uitgangen.

Beheersbaarheid

Zowel voor de bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Zoals aangegeven zijn de meeste locatie binnen het plangebied vanaf (minimaal) twee zijden bereikbaar. Wel kennen sommige wegen een smal profiel, wat de bereikbaarheid niet ten goede komt. De beschikbaarheid van bluswater verschilt sterk per locatie. Binnen delen van het plangebied zijn secundaire bluswatervoorzieningen beschikbaar (zoals sloten en bassins bij glastuinbouwbedrijven), binnen andere delen is de beschikbaarheid van bluswater onvoldoende. Daar waar sprake is van nieuwe activiteiten dient hier bij de verdere uitwerking van de plannen bij de verantwoording van het groepsrisico (voorwaarde planregels) nadrukkelijk aandacht aan te worden besteed.

Gezondheid

Met name in het noordelijk deel van het plangebied is sprake van een relatief hoge milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit, licht, geur, gevaar). Om deze reden is voor verschillende mogelijke ontwikkelingen vastgelegd dat een afweging en motivering van de mogelijke gezondheidseffecten plaatsvindt.

Bodem en water

In het omgevingsplan is vastgelegd dat bij toekomstige initiatieven de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Teven is geborgd dat geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding optreden.

Kabels en leidingen

De bestaande kabels en leidingen die planologisch relevant zijn, zijn vastgelegd in dit plan. Daarbij wordt gedacht aan gas- en olieleidingen en bijbehorende gasdrukmeet- en regelstations, gas-reduceerstations, hoogspanningsleidingen en -verbindingen en het hoofdnetwerk van water- en rioolleidingen.

Binnen het plangebied is ook een reserveringsstrook aanwezig uit de Structuurvisie Buisleidingen. Ook deze zone is vastgelegd, met de beperking dat hier geen nieuwe ontwikkelingen mogen plaatsvinden die de aanleg van toekomstige leidingen belemmert.

Monitoring

Het omgevingsplan biedt op onderdelen meer flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden dan een 'regulier' bestemmingsplan. Daarnaast is de looptijd van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte onder de crisis- en herstelwet 20 jaar (voor een 'regulier' bestemmingsplan 10 jaar). Voor verschillende milieuthema's en criteria is er sprake van een relatief grote onzekerheidsmarge als het gaat om de optredende effecten. Deze worden ook beïnvloed door allerlei ontwikkelingen buiten de scope van het omgevingsplan, zoals ontwikkelingen in wet- en regelgeving, economische ontwikkelingen en technologische ontwikkelingen. Het is daarom noodzakelijk om tijdens de looptijd van het omgevingsplan vinger aan de pols te houden en te monitoren hoe de milieusituatie binnen het studiegebied zich ontwikkelt en of de optredende milieugevolgen vragen om een bijsturing door aanpassing van de kaders in het omgevingsplan. Bij de monitoringsrondes wordt het volgende in beeld gebracht:

  • overzicht van de initiatieven binnen de monitoringsperiode: belangrijke vraag daarbij is of het aantal, de locaties en de aard en omvang van de initiatieven aansluit bij de gemeentelijke visie op het buitengebied. Eventuele ongewenste ontwikkelingen of juist het uitblijven van nieuwe initiatieven, kunnen aanleiding geven om het omgevingsplan op onderdelen aan te passen.
  • overzicht van de actuele milieusituatie (leefomgevingsfoto): In het planMER wordt dit nader uitgewerkt;
  • overzicht van relevante ontwikkelingen (wet- en regelgeving, technologisch, economisch) die van belang zijn voor de kaders in het omgevingsplan. Zo is het niet uitgesloten dat de komende jaren wijzigingen zullen worden doorgevoerd in de wet- en regelgeving op bijvoorbeeld het vlak van gezondheid. Ook kan sprake zijn van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven die op dit moment nog niet kunnen worden voorzien en die vragen om aanvullende of andere kaders;
  • toets van de initiatieven en ontwikkelingen in de omgevingskwaliteit aan de doelstellingen en ambities en de beschikbare milieugebruiksruimte: dragen de kaders zoals vastgelegd in het omgevingsplan voldoende bij aan het realiseren van de beoogde omgevingskwaliteit en worden nieuwe knelpunten of ongewenste situaties voorkomen. Daarbij dient waar relevant onderscheid te worden gemaakt in de verschillende zones;
  • integrale beoordeling op basis van de voorgaande onderdelen of aanpassing in het omgevingsplan noodzakelijk is: het toevoegen, schrappen of aanpassen van de gestelde kaders.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels     

5.1 Opzet van het omgevingsplan     

5.1.1 Uitgangspunten van het omgevingsplan     

In het omgevingsplan:

  • wordt gekozen voor een regeling met de (aangepaste) deelgebieden uit de omgevingsvisie en het handboek kwaliteitsverbetering als basis;
  • zullen waar mogelijk algemene regels worden gehanteerd en wordt gewerkt met modules;
  • zal sprake zijn van regels voor 'Gebruik' en regels voor 'Bouwen': de reden hiervoor is tweeledig; enerzijds spreekt de Omgevingswet van een omgevingsvergunningplicht voor verschillende activiteiten zoals een bouwactiviteit of een afwijkactiviteit en kan de aanvrager kiezen om aanvragen los van elkaar of gelijktijdig in te dienen; deze activiteiten hebben een eigen plek in het omgevingsplan gekregen; anderzijds ten behoeve van de vraaggestuurde raadpleegbaarheid via een vraaggestuurd menu ('waar kan ik mijn perceel voor gebruiken', 'wat mag ik bouwen'); uitgangspunt blijft dat er uitsluitend voor het toegelaten gebruik mag worden gebouwd;
  • zullen concrete, feitelijk aanwezige, te verwachten of te realiseren waarden op perceelsniveau worden geborgd;
  • zal worden bijgedragen aan de verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, ten aanzien van:
    1. omgevingskwaliteit, onder andere door:
      1. open normen voor nieuwe activiteiten en bouwwerken die afwijken van de bouwregels, waarvan de toepassing is uitgewerkt in de 'beleidsregel ruimtelijke kwaliteitsverbetering buitengebied';
      2. het opnemen van kwalitatieve voorwaarden bij bepaalde ontwikkelingen zoals voorwaarden met betrekking tot milieuaspecten, duurzaamheid en gezondheid;
    2. ondernemersklimaat, onder andere door:
      1. het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden met relatief eenvoudige procedures;
      2. het bieden van de mogelijkheid om onderzoeken vooruit te schuiven;
  • zullen verordeningen en beleidsregels die van toepassing zijn op de fysieke leefomgeving in het omgevingsplan geïntegreerd worden;
  • wordt gestreefd naar objectgerichte raadpleegbaarheid vanuit een vraaggestuurd menu.

5.1.2 Instrumentarium en objectgerichtheid     

Bij de nieuwe doelen en uitgangspunten hoort ook een vernieuwd instrumentarium dat aansluit bij de beoogde doelen (integraal, globaal, doelgericht denken, afwegingsruimte, kwalitatief in plaats van kwantitatief, vertrouwen). Dit instrumentarium bestaat uit verschillende soorten van regels: bouw- en gebruiksregels en beoordelingsregels, maatwerkvoorschriften en -regels en regels voor gelijkwaardigheid.

Uitgangspunt voor het omgevingsplan is het objectgericht benaderen van de informatie en de regels die in een omgevingsplan staan. Gronden en panden zijn objectgericht te benaderen indien de gronden gekoppeld worden aan een getekend vlak waaraan de betreffende regels voor de gronden en panden zijn gekoppeld.

De systematiek van het plan kent drie typen regels, te weten regels voor het hele plangebied, regels voor een zone (functie) en regels per perceel (voor specifieke activiteiten):

  1. De regels die voor het hele plangebied gelden, komen altijd in beeld, ongeacht welke locatie u in het plan selecteert.
  2. De regels die voor een Zone van het plangebied gelden, komen altijd in beeld, ongeacht welke locatie u in de zone in het plan selecteert. Deze regels verschillen van de regels die voor een andere zone gelden. De zones zijn herkenbaar aan de kleuren in het openingsscherm. Deze kleuren blijven zichtbaar wanneer u in- of uitzoomt.
  3. De regels voor een specifiek perceel komen in beeld als u op het betreffende perceel klikt.

Nadat u op de locatie in de verbeelding heeft geklikt, worden de regels voor die locatie geladen. Ongeacht in welke kaartlaag u kijkt. U vindt de regels onder de knop 'Welke regels gelden hier'. Het kan zijn dat bepaalde vragen (hoofdstukken) op een specifieke locatie niet voorkomen. Dit is het geval als er op die locatie geen regels gelden uit dat hoofdstuk. In dat geval zal de betreffende vraag niet zichtbaar zijn. Op deze manier maken we alleen zichtbaar wat voor de betreffende locatie die u aanklikt relevant is.

5.1.3 De opzet voor het omgevingsplan     

Bij de keuze voor instrumentarium wordt gestreefd naar minder regels en ontwikkelingen met minder of kortere procedures mogelijk maken.

Ontwikkelingen die passen binnen de koers en kwaliteiten van de functie van het gebied (zone) kunnen worden toegestaan mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Het bestaande gebruik kan met een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit worden gewijzigd , waarbij door de initiatiefnemer dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden.

Voor een aantal ontwikkelingen is gezien de impact of relatie met regionale afspraken een bestuurlijke afweging noodzakelijk. Voor deze ontwikkelingen kunnen via een delegatiebevoegdheid worden toegestaan.

De Omgevingswet biedt op termijn de mogelijkheid om verleende omgevingsvergunningen voor afwijken te verwerken in het omgevingplan waarbij geldt dat hiertegen geen zienswijzen kan worden ingediend (artikel 16.31 Omgevingswet, zoals aangeboden aan de Eerste Kamer).

De mogelijkheden voor wijziging van gebruik zijn ruim geformuleerd (passend binnen de koers en kwaliteiten van de functie/zone); de voorwaarden waaronder medewerking wordt verleend aan een initiatief zijn kwalitatief en kwantitatief en bewust globaler en abstracter geformuleerd zodat maatwerk afwegingen gericht op het bereiken van onze doelen in het buitengebied mogelijk zijn.

De provincie heeft op basis van de Omgevingswet zoals deze is aangeboden aan de Eerste Kamer, alleen de mogelijkheid om een (volgens de huidige benaming) reactieve aanwijzing in te dienen tegen de 'toedeling van functies en de daarbij behorende regels'. Dit betekent dat de provincie geen aanwijzing kan geven tegen de onderdelen van de APV en de verordeningen die in de regels van dit plan zijn opgenomen.

De gewenste objectgerichte raadpleging van het plan vanuit een vraaggestuurd menu kan op de huidige landelijke raadpleegomgeving www.ruimtelijkplannen.nl niet worden bereikt. De pilot status biedt de mogelijkheid om het plan ook op een ander wijze raadpleegbaar te maken. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het plan weliswaar op ruimtelijke plannen te publiceren maar tevens een plan raadpleegbaar te maken via een alternatieve, duidelijke raadpleegomgeving die voldoet aan de gemeentelijke wensen omtrent objectgerichte raadpleegbaarheid.

5.1.4 Raadpleegomgeving     

Om te voldoen aan de gemeentelijke wensen met betrekking tot raadpleegbaarheid wordt het omgevingsplan ook ontsloten via de website 'http://brielle.crotec-omgevingsplan.nl'. De opzet van het plan is ook afgestemd op de mogelijkheid om het plan op deze alternatieve wijze te raadplegen.

Uitgangspunt daarbij is:

  • door een klik op de verbeelding worden alle regels zichtbaar die ter plaatse van toepassing zijn;
  • voor een goed begrip van het totale pakket van regels die van toepassing zijn op de betreffende locatie dienen alle zichtbare regels te worden geraadpleegd;
  • regels die bij een klik op de kaart niet zichtbaar zijn, zijn op de betreffende locatie niet van toepassing;
  • de regels zijn ook geformuleerd vanuit de locatie (ter illustratie: in de regels is dus niet opgenomen dat 'per vlak één bouwwerk is toegestaan', maar vanuit de raadpleging van het vlak staat er in de regels 'één bouwwerk toegestaan'; op elke vlak waarop deze regel van toepassing is, wordt dus vanuit de raadpleging van het vlak aangegeven dat er één bouwwerk is toegestaan);
  • bij raadpleging van de verbeelding moet het resultaat uitnodigend zijn en duidelijk richting geven aan hetgeen zichtbaar is; hiervoor worden vragen gebruikt die naar verwachting goed aansluiten bij hetgeen een raadpleger wil weten;
  • meer nog dan bij een bestemmingsplan geldt dat voor een goed begrip van de regels, het plan gelezen moet worden vanuit een klik op de verbeelding.

5.2 Objectgerichte toelichting op de juridische regeling     

5.2.1 Toelichting hoofdstuk 1 - welke regels gelden bij de huidige activiteit?     

Algemeen

De huidige legaal aanwezige activiteiten zijn toegestaan. Deze zijn opgenomen op basis van de vigerende bestemmingsplannen en eventueel verleende vergunningen en afwijkingen. Daar waar dat vanuit de kwaliteit van de fysieke leefomgeving noodzakelijk is zijn specifieke regels voor gebruik opgenomen.

De huidige hoofdactiviteit is met een icoon op de verbeelding weergegeven. Bij de huidige hoofdactiviteit is een gebruiksvlak vastgelegd wat aangeeft tot waar dit gebruik is toegestaan. Voor de situering van de gebruiksvlakken is gebruikgemaakt van de op dit moment toegestane activiteiten in de vigerende bestemmingsplannen. De vigerende bestemmingsplannen vormen de basis voor het huidige, legale gebruik in dit omgevingsplan.

Agrarisch

Bij de activiteit agrarisch kunnen nevenactiviteiten worden toegestaan. Onder een agrarische neventak worden de onderdelen van het agrarisch bedrijf verstaan, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt deel (minder dan de helft) uitmaakt van de totale productieomvang van de hoofdsctiviteit

Hierbij geldt als randvoorwaarde dat de nevenactiviteit(en) alleen mogen worden uitgevoerd door de agrarisch ondernemer. Bij twijfel over de ondergeschiktheid van de agrarische neventak wordt advies ingewonnen bij de agrarisch deskundige.

De nevenactiviteiten die passen binnen de koers en kwaliteiten van de functie en van beperkte aard en omvang zijn worden rechtstreeks toegestaan. Welke dat zijn verschilt per functie. Nevenactiviteiten die niet rechtstreeks zijn toegestaan, maar passen binnen de koers en kwaliteiten van de functie kunnen worden toegestaan als deze voldoen aan de Regels voor aanpassen van activiteiten.

Glastuinbouwbedrijf

Ook bij glastuinbouwbedrijven kunnen nevenactiviteiten worden toegestaan. Daarbij gelden dezelfde voorwaarden als bij de activiteit agrarisch en verschillen de mogelijkheden afhankelijk van de functie waarin de activiteit plaatsvindt.

Sierteelt, fruitteelt, boomkwekerij

Sierteelt, fruitteelt, boomkwekerij hebben een gelijke ruimtelijke impact. Deze activiteiten zijn daarom uitwisselbaar gemaakt en onder dezelfde activiteit geschaard.

Ook bij Sierteelt, fruitteelt, boomkwekerij kunnen nevenactiviteiten worden toegestaan. Daarbij gelden dezelfde voorwaarden als bij de activiteit agrarisch en verschillen de mogelijkheden afhankelijk van de functie waarin de activiteit plaatsvindt.

Wonen

Beroep- en bedrijf aan huis

Bij burgerwoningen naast het wonen beroep- en bedrijf aan huis toegestaan. Dit houdt in dat zogenaamde vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die ten hoogste vallen binnen de categorieen 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer geldt, zonder meer vanuit de woning kunnen worden uitgeoefend. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en dat maximaal 100 m2 van het grondoppervlak wordt benut ten

behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Bed and Breakfast

Naast het wonen is tevens het gebruik voor bed and breakfast toegestaan. Bed and breakfast is toegestaan in een kleinschalige vorm tot maximaal 5 kamers. Daarmee worden overlastaspecten van extra verkeersbewegingen tot een redelijk niveau gehouden. Indien de inrichting maximaal 5 kamers heeft, is het aannemelijk dat er minder dan 15 personen gelijktijdig logies en ontbijt kan worden verstrekt. Uit onderzoek in den lande blijkt dat bij een groter aantal kamers/personen een omslag naar meer bedrijfsmatig plaatsvindt en geen sprake meer is van kleinschaligheid.

Onder deze condities valt de inrichting niet onder de Wet Milieubeheer. Er is dan geen sprake van een inrichting (dus ook geen meldingsplicht o.g.v. Aktiviteitenbesluit). Er zal ook moeten worden voldaan aan de parkeernormering (beschikken over voldoende parkeergelegenheid op eigen erf).

Wonen in bedrijfswoning(en)

Bij bedrijven waar een bedrijfswoning aanwezig is, is een bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

Bij bedrijfswoningen is net zoals bij Wonen beroep- en bedrijf aan huis en Bed and Breakfast toegestaan, onderdezelfde voorwaarden.

Wonen in plattelandswoning(en)

Een woning waar gebruik als plattelandswoning is toegestaan is een bedrijfswoning die behoort tot een agrarisch- of glastuinbouwbedrijf. Deze woning mag door derden worden bewoond. De woning wordt niet beschermd tegen milieugevolgen zoals geur, geluid en trilling, met uitzondering van luchtkwaliteit van het bijbehorende bedrijf.

Voor het overige gelden dezelfde regels als voor een bedrijfswoning.

Natuur

Natuur en bijzondere landschapselementen zijn weergegeven met een vlak. Op die manier is de exacte begrenzing vastgelegd, waarmee de natuur- en landschapswaarden optimaal beschermd kunnen worden. Wijziging van gebruik is hier in beginsel niet toegestaan.

5.2.2 Toelichting hoofdstuk 2 - welke activiteiten zijn nog meer toegestaan?     

In het plangebied worden functies onderscheiden gebaseerd op de gebieden die onderscheiden zijn in de omgevingsvisie van de gemeente.

De in het plan onderscheiden zones zijn:

zone omgevingsplan Gebaseerd zone in omgevingsvisie
Westvoorne Brielle
1 Duingebied Duinen, heveringen, binnenduinrand -
2 Zanderijen Zanderijen -
3 Glastuinbouw Glastuinbouw Agrarisch gebied, glastuinbouw
4 Jonge Zeekleipolders Jonge zeekleiplolders Agrarisch gebied
5 Oude Zeekleipolders Oude Zeekleipolders Agrarisch gebied
6 Noordrand Oostvoornse Meer en Brielse Meer Brielse Meer en omgeving
7 Veenpolders - Agrarisch gebied met landschaps- en Natuurwaarden
8 Veen- en Jongezeekleipolder - Agrarisch gebied

Per zone zijn de koers en de kwaliteiten omschreven (de functie van de zone) op basis van de omgevingsvisie.

Binnen de zone zijn de bestaande, legaal aanwezige activiteiten en gebruik toegestaan (zie Welke regels gelden bij de huidige activiteit?). Deze functies zijn flexibeler en globaler dan de bestemmingen in onze huidige bestemmingsplannen.

Wij nodigen onze burgers en bedrijven uit om met initiatieven te komen. Tegelijkertijd is het inpassen van een intiatief specifiek maatwerk, waarbij wij het van belang vinden dat er een nader afwegingsmoment is bij het veranderen van het gebruik. Toekomstige activiteiten die passend zijn binnen de functie of een bijdrage leveren aan de koers en kwaliteiten van de functie kunnen worden toegestaan mits aan de voorwaarden voor het veranderen van gebruik wordt voldaan. Daarom is bij het wijzigen van het bestaande gebruik een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit vereist.

Bij de aanvraag voor wijziging van gebruik dient de initiatiefnemer met een goede ruimtelijke onderbouwing aan te tonen dat:

Daarnaast kunnen afhankelijk van het initatief en de locaties specifieke regels van toepassing zijn zoals regels voor welstand, reclameuitingen, cultuurhistorische waarden of regels voor het kappen van houtopstanden.

Door het werken met een omgevingsvergunning wordt de lange procedure die met het vaststellen van een buitenplanseafwijkingsprocedure, wijzigings- of postzegelbestemmingsplan is gemoeid voorkomen. Deze werkwijze sluit goed aan bij de mogelijkheden onder de Omgevingswet.

5.2.3 Toelichting hoofdstuk 3 - regels voor aanpassen van activiteiten     

Toekomstige activiteiten die passend zijn binnen de functie of een bijdrage leveren aan de koers en kwaliteiten van de functie kunnen worden toegestaan. De activiteiten kunnen passend zijn in het algemeen, maar het is uiteindelijk maatwerk op de locatie of de activiteit op de specifieke locatie passend is. Bij de afweging of een activiteit op een specifieke locatie passend is wordt op een aantal aspecten afgewogen. Bij een vergunningaanvraag dient door een initiatiefnemer met een ruimtelijke onderbouwing aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor nieuwe activiteiten.

Dialoog met de omgeving

Als gemeente willen we dus binnen de regels van het omgevingsplan meer ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen. Dit betekent wel dat wij als gemeente ook meer van een initiatiefnemer verwachten. In de Omgevingswet staat dat een initiatiefnemer verplicht is om in een vroeg stadium een dialoog met de omgeving te voeren, het meerwaardegesprek. Pas wanneer deze dialoog is gevoerd, is een initiatief gereed om bij de gemeente te worden ingediend om een vergunning te krijgen voor de realisatie.

Naast meer draagvlak voor plannen willen we hiermee ook bereiken dat initiatieven meer kwaliteit in zich dragen. Om die reden spreken we van een meerwaardegesprek. We benadrukken daarmee dat het gaat om het voeren van een gesprek met de omgeving, die verder gaat dan alleen het informeren over plannen. Insteek van de dialoog is dat meerwaarde aan plannen wordt gegeven, zodat de kwaliteit van onze leefomgeving verbeterd.

Wij nodigen initiatiefnemers uit om samen met ons op basis van de voorgenomen verandering van gebruik te bepalen wie betrokken moeten worden in de dialoog. In de beleidsregel Dialoog met de omgeving hebben wij concreet gemaakt hoe de dialoog vormgegeven moet worden.

Bij het al of niet verlenen van medewerking aan de wijziging van gebruik zullen wij, naast de beleidsmatige toets, laten afhangen van haar oordeel over de zorgvuldigheid van de gevoerde dialoog. Daarbij vinden wij het van belang dat een initiatiefnemer niet alleen informeert over plannen, maar ook daadwerkelijk iets doet met de opbrengst van de dialoog door bijvoorbeeld plannen aan te passen of specifieke afspraken te maken met de omgeving. Wij vragen initiatiefnemer in een verslag vast te leggen op welke wijze de dialoog is gevoerd en wat initiatiefnemer met de opbrengst van de dialoog heeft gedaan.

Inpassing in de omgeving

Een nieuwe gebruiksactiviteit kan een impact hebben op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dat kan zowel het geval zijn als er sprake is van ander gebruik van de buitenruimte als bij een uitbreiding van een bestaande activiteit (bijvoorbeeld uitbreiding van een agrarisch erf). In dat geval vragen wij de initiafnemer te zorgen voor een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing in de omgeving.

Of een nieuwe activiteit inpasbaar is dient door de initiatiefnemer te worden verantwoord in een landschappelijk inpassingsplan en wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in de beleidsregel kwaliteitsverbetering van het buitengebied.

Natuur- en landschapselementen

Wijzigingen van gebruik en actviteiten die een bijdrage leveren aan de doelen van de betreffende zone willen wij met inachtname van de gestelde voorwaarden mogelijk maken. Uitzondering vormen de gebieden die zijn aangduid als landschapselementen en natuur. In deze gebieden willen wij de ecologische en landschappelijke waarden behouden en is wijziging van gebruik en nieuwe activiteiten die niet gericht zijn op natuurbeheer niet toegestaan.

Recreatie

Op Voorne Putten hebben wij gezamelijk beleid geformuleerd voor de gastvrijheidseconomie op het eiland. Nieuwe initiatieven op het gebied van recreatie moeten passen binnen de koers die wij voor Voorne Putten in deze visie hebben geformuleerd.

Nieuwe stedelijke functies

Nieuwe stedelijke functies zijn mogelijk als deze binnen de koers en kwaliteiten van de functies passen. In het kader van duurzaam ruimtegebruik vragen wij initiatiefnemers dan wel om aan te tonen dat er behoefte is aan de beoogde activiteit. Daarnaast vinden wij het van belang dat is aangetoond dat voorzover het gebruik niet plaatsvindt in bestaand stedelijk gebied aantoond wordt waarom de activiteit niet in stedelijk gebied mogelijk is. Daarmee willen wij overprogrammering en negatieve ruimtelijke effecten van leegstand in stedelijk gebied voorkomen.

Aanpassen van gebruik en bouwen

Met de omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit kan het gebruik van gronden en bouwwerken in enge zin worden gewijzigd mits de gebruiksactiviteit passend is in de koers van het betreffende deelgebied. Bij het wijzigen van het gebruik kan een initiatiefnemer ook wensen hebben om bebouwing aan te passen en/of bebouwing uit te breiden.

In dat geval kan op basis van de mogelijkheid om af te wijken van de in dit plan opgenomen bouwregels (kwalitatieve toetsing) in hoofdstuk 4 van de regels onder genoemde voorwaarden naast een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit een omgevingsvergunning worden verleend voor bouwen. Voor de betreffende locatie worden vervolgens maatwerkvoorschriften voor bouwen in de omgevingsvergunning opgenomen.

5.2.4 Toelichting hoofdstuk 4 - wat mag ik op deze locatie bouwen?     

Ten behoeve van het toegestane gebruik zoals aangeduid op de verbeelding mag worden gebouwd. Wij gaan uit van de filosofie 'Gebouwen en bouwwerken zijn toegestaan mits passend in de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied'. Deze filosofie vraagt om een kwalitatieve beoordeling van bouwaanvragen. Het is echter niet noodzakelijk alle gebouwen en bouwwerken kwalitatief te beoordelen. Bouwwerken en gebouwen die gezien de aard en maatvoeringen passend zijn binnen de bestaande activiteit en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving zijn rechtstreeks toegestaan binnen het aangeduide vlak. kunnen rechtstreeks worden toegestaan. Wij hanteren daarom voor de bouwregels een zogenaamde 3 trapsraket:

Trap 1. Bestaande bebouwing

Allereerst is de bestaande, legaal aanwezige bebouwing toegestaan. Deze bebouwing mag ook worden vervangen.

Trap 2. Bouwregels bestaande activiteiten

Als de bestaande bebouwing wordt vervangen, uitgebreid en verplaatst is het mogelijk hiervoor een omgevingsvergunning voor bouwen te verlenen op basis van de bouwregels voor de huidige activiteiten. Voor verschillende type gebruik is aangegeven welke bouwwerken binnen een aangeduid vlak kunnen worden toegestaan op basis van kwantatieve maatvoeringen. Dit zijn maatvoeringen die acceptabel worden geacht en passend zijn binnen de kwaliteit van de fysieke leefomgeving van ons buitengebied.

Bouwregels Agrarisch bedrijf

Daar waar een agrarisch bedrijf is toegestaan doormiddel van een icoon en een bijbehorend aanduidingsvlak op de verbeelding mag gebouw worden ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing.

Een grotere uitbreiding dan het aanduidingsvlak waarbinnen gebouwd mag worden is ook mogelijk mits passend binnen de koers en kwaliteiten van de functie, maar in dat geval dient bepaald te worden of dat passend is op de betreffende locatie. Dat kan via trap 3 kwalitatieve toetsing.

Andere (bedrijfsmatige) activiteiten

Bij niet agrarische (bedrijfsmatige) functies is in mindere mate sprake van een functionele relatie met het buitengebied. Daarnaast is de aard van de activiteiten vaker dusdanig dat bij uitbreiding een goede afweging gemaakt moet worden in relatie tot de koers en kwaliteiten van de functie. Daarom geven wij deze bedrijven rechtstreeks in eerste instantie een beperkte uitbreidingsruimte. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen mag binnen het aanduidingsvlak voor bouwen ten hoogste de maximale oppervlakte zoals aangegeven in de regels bedragen. Een grotere uitbreiding is ook mogelijk mits passend binnen de koers en kwaliteiten van de functie, maar in dat geval dient bepaald te worden of dat passend is op de betreffende locatie. Dat kan via trap 3 kwalitatieve toetsing.

Bouwregels glastuinbouwbedrijf

In onze gemeente is een aantal gebieden specifiek ingericht voor ontwikkeling van de glastuinbouw.

Het zijn gebieden die al in belangrijke mate bestaan uit glastuinbouwbedrijven. Het gaat om:

  • concentratiegebied, Glaspark 4P;
  • concentratiegebied, bestaande bedrijven;
  • de Polder Rugge en de bestaande glastuinbouwbedrijven aan de Bollaardsdijk, de Honaardweg en de Schrijversdijk.

Op basis van de huidige bestemmingsplannen en rechten zijn de bouwregels voor deze gebieden als volgt opgenomen:

  • concentratiegebied glaspark 4P: de bouw van kassen is toegestaan binnen het vlak 'kassen glastuinbouw'.
  • concentratiegebied bestaande bedrijven: de bouw van kassen is toegestaan binnen het aanduidingsvlak.
  • overige glastuinbouw bedrijven: de bouw van kassen is toegestaan tot maximaal 3 hectare, waarbij sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing.

In Glasparkt 4P mogen tevens bedrijfsgebouwen tot maximaal 20% van de oppervlakte aan kassen gerealiseerd worden. Bij de overige bedrijven mag de bestaande oppervlakte van gebouwen en overkappingen, kassen en eventuele bedrijfswoningen uitgezonderd, uitbreiden tot ten hoogste de bestaande oppervlakte, vermeerderd met 25%.

Verblijfsrecreatieterreinen

Voor verblijfsrecreatieterreinen wordt een grote mate van flexibiliteit beoogd voor de inrichting binnen het terrein. Omdat dit over het algemeen grote, uitgestrekte terreinen zijn is ervoor gekozen deze met een vlak weer te geven. Binnen de grenzen van dit vlak is het maximum aantal gebouwde eenheden voor recreatief nachtverblijf vastgelegd. Dit aantal is in overeenstemming met de bestaande aantallen. Eenheden voor recreatief nachtverblijf die niet als gebouw aangemerkt moeten worden, zoals tenten en (toer)caravans zijn niet gemaximeerd. Op basis van beschikbare ruimte, toegestane aantallen en gewenste kwaliteit voor de gasten kunnen de recreatieondernemers hiermee voor een groot deel de invulling van hun terrein bepalen.

Voor de bebouwing ten behoeve van centrale voorzieningen is een maximale oppervlakte opgenomen. Deze oppervlakte is gebaseerd op de bestaande rechten uit het vigerende bestemmingsplan.

Duurzame energievoorzieningen voor eigen gebruik

In verband met de energietransitie is er steeds meer behoefte aan duurzaame energievoorzieningen voor eigen gebruik. Hierbij kan gedacht worden aan zonnepanelen, zonneboilers of kleine (turby) windturbines. Indien deze voorzieningen passen binnen de bouwregels voor bouwwerken en gebouwen in dit plan kunnen deze voorzieningen toegestaan worden.

Trap 3. Kwalitatieve toetsing

Bouwwerken die niet passen binnen de bouwregels beperkte toetsing kunnen afhankelijk van de specifieke locatie passend zijn. Of bouwwerken passend zijn op een specifieke locatie is sterk afhankelijk van de locatie (omvang perceel, ligging) en de kwaliteit van de omgeving. Bouwwerken die afwijken van de bouwregels voor bestaande activiteiten kunnen afhankelijk van de specifieke locatie passend zijn. Bouwwerken dienen in iedergeval te passen in de omgeving.

Wij willen de ruimte bieden voor maatwerk. Om maatwerk mogelijk te maken dient een bouwwerk te passen in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en toelaatbaar zijn op basis van omgevingswaarden.

Inpasbaar in de omgeving op basis van beleidsregel ruimtelijke kwaliteitsverbetering buitengebied

Het handboek kwaliteitsverbetering geeft de kwalitatieve kaders voor ons buitengebied. In de ruimtelijke kwaliteitsverbetering buitengebied zijn de criteria opgenomen op basis waarvan beoordeeld wordt of een bouwwerk passend is in de omgeving.

De criteria komen voort uit de de beschrijving van de karakteristieken en ambities van het handboek kwaliteitsverbetering. In het handboek zijn de criteria concreet omschreven. De uitwerking van de ciriteria dient als inspiratie voor een goede inpassing in de omgeving.

Passend binnen omgevingskwaliteiten

Omdat bouwwerken met grotere maatvoeringen ook een grotere impact op de omgeving kunnen hebben wordt ook de voorwaarde gesteld dat er geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaakt mag worden en mogen geen onevenredige beperkingen veroorzaakt worden voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijvigheid in de omgeving.

5.2.5 Toelichting hoofdstuk 5 - welke regels gelden hier voor het woon- en leefklimaat?     

Activiteiten en de gevolgen daarvan voor de fysieke leefomgeving verschillen van elkaar, en dat vraagt om verschillende type regels. De basis zijn specifieke zorgplichten, die een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van degene die de activiteit uitvoert.

Bij een verandering van activiteit willen wij beoordelen of de nieuwe activiteit geen nadelige gevolgen heeft voor de leefomgeving Voor de beoordeling of een wijziging van gebruik passend is op de specifieke locatie gelden dan regels voor het woon- en leefklimaat .

Van belang is dat rekening wordt gehouden met de kwaliteit van de fysieke leefomgeving: er mag geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving optreden, ermoet een aanvaardbaar en gezond woon- en leefklimaat kunnen worden gerealiseerd en de wijziging van gebruik moet voldoen aan een aantal voorwaarden die moeten zorgen voor een veilige, gezonde, duurzame en klimaatbestendige omgeving. Verder is het van belang dat nieuw gebruik geen negatief effect heeft op het bestaande gebruik in de omgeving.

Initiatiefnemers moeten dan voldoen aan de wettelijke toetsingskaders zoals de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder, de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Afsprakenkader Geluid en Ruimtelijke ontwikkeling

Binnen geluidszone industrie worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan. Nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone van wegen en geluidszone industrie kunnen alleen worden toegestaan middels een delegatie bevoegdheid. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt als een initiatiefnemer heeft aangetoond dat wordt voldaan aan de Wet geluidshinder. De gemeente zal bij een verzoek voor toepassen van deze delegatiebevoegdheid de procesregels van het RAK toepassen.

 

Stikstof depositie

Gezien de uitkomsten van de passende beoordeling (onderdeel van het planMER) is het van belang om in het plan relgels op te nemen om significante negatieve effecten ten gevolge van een toename van stikstofdepositie uit te kunnen sluiten. Uitgangspunt voor de regeling in artikel 161) is dat het plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die leiden tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van reeds overbelaste verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000. Dat kan ook door in samenhang met de ontwikkeling maatregelen te treffen waardoor per saldo geen sprake is van een depositietoename.

5.2.6 Toelichting hoofdstuk 6 - welke regels gelden hier voor evenementen?     

Op termijn kan Hoofdstuk 6 Welke regels gelden hier voor evenementen? worden uitgebreid met de voorwaarden die aan het houden van dergelijke evenementen worden gesteld.

Evenementen zijn toegelaten voor zover passend binnen de beleidsregel Evenementenbeleid. Daarin kunt u onder andere aflezen welke categorieën aan evenementen onderscheiden worden en of u (op basis van de APV) een melding in moet dienen of vergunning aan moet vragen.

5.2.7 Toelichting hoofdstuk 7 - welke regels gelden hier voor reclame-uitingen?     

In dit hoofdstuk zijn de regels voor reclame-uitingen opgenomen. Om balans te krijgen tussen enerzijds een verzorgd straatbeeld en anderzijds het economisch belang is de reclamenota opgesteld. Heldere richtlijnen voor reclame-uitingen moeten aantasting van het straatbeeld voorkomen en bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving, en moeten gelijktijdig ruimte bieden voor (economische) levendigheid zodat ondernemers, verenigingen, stichtingen, c.a. zich kunnen ontwikkelen. De regels uit de reclame nota zijn opgenomen in dit omgevingsplan en zijn een aanvulling op de kwaliteit die wij nastreven met het Handboek kwaliteitsverbetering en de Nota ruimtelijke kwaliteit.

5.2.8 Toelichting hoofdstuk 8 - hier gelden archeologische en/of cultuurhistorische waarden om rekening mee te houden     

In Hoofdstuk 8 is de bescherming opgenomen van archeologische waarden, de molenbiotoop, het schootsveld van de vesting en gemeentelijke monumenten.

Archeologie

Het Beleidsplan Brielle Archeologie bevat regels die van toepassing zijn op archeologisch waardevolle gebieden. Door dit beleid te vertalen in het omgevingsplan worden alle regels die tot doel hebben de waarden te beschermen samengebracht.

In de module zijn voorts beperkingen van het gebruik opgenomen. Voor het uitvoeren van een aantal werken of werkzaamheden die een negatieve invloed kunnen hebben op de te beschermen waarden is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de verlening van de omgevingsvergunning wordt beoordeeld of de waarden niet onevenredig worden geschaad.

Molenbiotoop

Om de vrije windvang en het zicht op de molen te garaderen is op de verbeelding de molenbiotoop aangegeven. voor de molenbiotoop is de regels opgenomen dat op gronden gelegen binnen de molenbiotoop uitsluitend mag worden gebouwd indien wordt voldaan aan bepaalde hoogtebepalingen.

Monumenten

Verspreid over het plangebied is verder een aantal gebouwen aanwezig met grote cultuurhistorische waarde. Wij willen zowel monumenten als het gemeentelijk stads- en dorpsgezicht beschermen. Daarom hebben wij regels opgenomen waarmee wij willen borgen dat deze cultuurhistorisch waardevolle elementen in onze gemeente worden behouden. Indien aan een perceel een aanduiding rijks- of gemeentelijk monument is toegekend, hoeft dit niet te betekenen dat alle bebouwing op het perceel een monumentenstatus heeft. Bij omgevingsvergunningaanvragen wordt precies beoordeeld of het gaat om het wijzigen van een beschermd monument.

5.2.9 Toelichting hoofdstuk 9 - welke regels gelden voor het kappen van houtopstanden?     

De regels met betrekking tot het kappen, vellen en rooien van houtopstanden zijn opgenomen in de APV en in het huidige bestemmingsplan Landelijk gebied. In het omgevingsplan worden deze regelingen samengebracht.

In het omgevingsplan wordt volstaan met een verbod om bomen van enige omvang (stamdiameter groter dan 0,7 meter op 1,3 meter hoogte van het maaiveld) te kappen. Over het algemeen betreft dit waardevolle bomen. Op basis van een kwalitatieve beoordeling op basis van een aantal voorwaarden kan van het verbod worden afgeweken. In een omgevingsvergunning voor kappen kan worden verleend kan aan de initiatiefnemer een herplantplicht als voorwaarden worden verbonden. Of dit het geval is hangt af van de impact op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving ter plaatse.

5.2.10 Toelichting hoofdstuk 10 welke regels gelden hier nog meer?     

In dit hoofdstuk zijn een regels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden en opgenomen zijn ter bescherming van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

5.2.11 Toelichting hoodstuk 11 - verklarende regels     

In dit hoofdstuk zijn begripsbepalingen en de wijze van meten opgenomen.

Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Financiële uitvoerbaarheid     

In de Wro is de verplichting opgenomen om bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Dit vindt plaats door het opstellen van een exploitatieplan, waarin deze verdeelsleutel vastligt. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk als de overheid en de ontwikkelende partij, de initiatiefnemer, voorafgaand privaatrechtelijk tot overeenstemming komen in de vorm van een anterieure overeenkomst.

De Wro stelt eisen aan het exploitatieplan en in het Bro is geregeld voor welke type bouwplannen een exploitatieplan noodzakelijk is, indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd. Het gaat om nieuwbouwplannen (woningen of andere hoofdgebouwen), forse uitbreidingen van bestaande gebouwen of kassen (met ten minste 1.000 m²) of forse verbouwingen, bijvoorbeeld als bedrijfsruimten worden omgezet in (ten minste 10) woningen.

Het omgevingsplan Buitengebied maakt een beperkt aantal van dit soort bouwplannen, zoals in het Bro benoemd, mogelijk. Deze ontwikkelingen worden genoemd in paragraaf 3.4. Voor deze ontwikkelingen heeft de gemeente anterieure overeenkomsten gesloten met de initiatiefnemers. Hierdoor is het verhaal van kosten anderszins verzekerd. Bovendien is het niet noodzakelijk om een tijdvak te bepalen of nadere regels te stellen. Hieruit volgt dat het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

De gemeente hecht veel waarde aan de grote betrokkenheid van haar inwoners bij het buitengebied en heeft het voorontwerp opgesteld met behulp van een stuurgroep en een klankbordgroep die in de fase van opstelling van het voorontwerp veelvuldig zijn geconsulteerd en bijgepraat.

Vooroverleg en inspraak

Het voorontwerp van het omgevingsplan Buitengebied Brielle heeft van 5 oktober tot en met 15 november 2018 ter inzage gelegen in het kader van de inspraakprocedure. Ook is tijdens deze periode het wettelijk vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro gevoerd. Belanghebbenden en andere geïnteresseerden konden online via de website http://brielle.crotec-omgevingsplan.nl het plan inzien. Tijdens deze periode van 6 weken is eenieder in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie te geven op het voorontwerpomgevingsplan.

Er zijn 20 inspraakreacties en 8 vooroverlegreacties ontvangen. Deze inspraakreacties zijn binnen de gestelde termijn ingediend en om die reden ontvankelijk verklaard. De inspraak- en overlegreacties zijn in de Nota inspraak en overleg samengevat en van beantwoording voorzien. Daarbij is aangegeven hoe de inspraakreacties zijn betrokken bij de uitwerking van het ontwerpomgevingsplan. De Nota inspraak en overleg is opgenomen in Bijlage 6.

Ontwerp

Het ontwerpomgevingsplan Buitengebied Brielle heeft van 28 juni tot en met 8 augustus 2019 ter visie gelegen in het kader van artikel 3.8 Wro. Eenieder kon online via de website http://brielle.crotec-omgevingsplan.nl het plan inzien. Tijdens deze periode van 6 weken is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad.

Er zijn zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn binnen de gestelde termijn ingediend en om die reden ontvankelijk verklaard. Enkele zienswijzen zijn pro forma ingediend, waarna een aanvulling op de pro forma zienswijze volgde.

De zienswijzen zijn in de Nota zienswijzen samengevat en van beantwoording voorzien. Daarbij is aangegeven of de zienswijze gegrond is en zo ja, op welke wijze het omgevingsplan wordt aangepast. De Nota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 7.

6.3 Handhaving     

Met dit omgevingsplan wordt beoogd een voor de burgers duidelijk en herkenbaar beleid voor de fysieke leefomgeving te formuleren. Het omgevingsplan is zodanig opgezet dat het ruimte biedt voor ontwikkelingen binnen de randvoorwaarden die volgen uit 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit'. Het omgevingsplan biedt daarmee meer flexibiliteit en ruimte dan het traditionele bestemmingsplan. Het is daarmee de verwachting dat activiteiten die niet passen binnen het omgevingsplan of op grond van in het omgevingsplan opgenomen bevoegdheden kunnen worden toegestaan, in beginsel vanuit het belang van 'een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' en vanwege het gemeentelijke omgevingsbeleid ongewenst zullen zijn. Bij het opstarten van een handhavingstraject zal altijd nog een check plaatsvinden of in het concrete geval toch een legalisatie van de activiteit mogelijk is, maar de verwachting is dat dit in de meeste gevallen niet aan de orde zal zijn. Dit betekent dat in de meeste gevallen sprake is van de beginselplicht tot handhaving.

Het uitgangspunt is dat er handhavend wordt opgetreden wanneer de regels van het omgevingsplan niet worden nageleefd. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Het omgevingsplan in combinatie met een goede handhaving van de vastgestelde regels beschermen de kwaliteiten van het buitengebied en geven ook veel beter sturing aan ontwikkelingen.

Aangezien het omgevingsplan meer kwalitatieve regels bevat en een aantal ontwikkelingen rechtstreeks of met melding mogelijk worden gemaakt, zal het accent bij handhaving veranderen naar handhaving van kwalitatieve normen.

Bijlagen toelichting     

Bijlage 1 Kaders voor omgevingsplan     

Hoofdstuk 1 Wat staat in deze bijlage?     

In 2021 treedt de Omgevingswet (in beginsel) in werking. De gemeente is geïnteresseerd in de mogelijkheid om daarop vooruitlopend een omgevingsplan op te stellen en zo voor te sorteren op het nieuwe wettelijke kader. Door het opstellen van een pilot-omgevingsplan investeert de gemeente in het instrumentarium van de toekomst en de daarbij behorende filosofie, in plaats van het opstellen van een bestemmingsplan dat vlak na de vaststelling (door de inwerkingtreding van de Omgevingswet) als instrument vervalt.

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat een omgevingsplan inhoudelijk anders maakt dan een bestemmingsplan. De juridische vertaling van het Brielse beleid in het omgevingsplan komt in hoofdstuk 5 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders     

2.1 Inleiding     

Vanuit diverse overheidslagen is beleid voor het buitengebied geformuleerd. Deze beleidskaders en de daarin opgenomen randvoorwaarden bepalen mede de beleidsvrijheid die de gemeente heeft bij het opstellen van het omgevingsplan Buitengebied. De gemeente kan, als daar goede redenen voor zijn, er voor kiezen buiten de door de overheid aangegeven kaders beleid te formuleren. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het landelijke en provinciale beleid dat relevant is voor het omgevingsplan Buitengebied Brielle.

2.2 Rijksbeleid     

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)     

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Ook is de SVIR de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Er worden drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (tot 2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het rijk heeft deze drie hoofddoelen uitgewerkt in dertien nationale belangen, die zijn verwerkt in de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Van figuur 2.1 valt af te lezen dat de gemeentes Brielle en Westvoorn ein een 'kansrijk gebied windenergie op zee' en in een 'stedelijke regio met topsectoren' liggen, dat de kustzone van de gemeente Westvoorne tot het kustfundament behoort en dan er een nationale hoofdweg, een nationale spoorweg, een buisleiding en primaire waterkeringen door het plangbied lopen. De volgende nationale belangen zijn op basis hiervan relevant voor dit bestemmingsplan:

  • het ontwikkelen en versterken de ruimtelijk economische structuur, het vestigingsklimaat en de internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's, waar de topsectoren geconcentreerd zijn;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor het vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s, ter waarborging van het functioneren van het mobiliteitssysteem;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en faunasoorten.

verplicht

Figuur 2.1 - Nationale ruimtelijke hoofdstructuur ter plaatse van de gemeentes Brielle en Westvoorne, zoals vastgesteld in de SVIR (2012)

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen vanuit het Barro in het bijzonder van belang:

  • de bescherming van de primaire waterkeringen en het behoud van het kustfundament;
  • het behouden en versterken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN);
2.2.3 Nationaal Waterplan 2016-2021     

Het Nationaal Waterplan beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Thema's die behandeld worden zijn waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit. Het plan bevat gebiedsuitwerkingen waarbij die van de Rijmond-Drechtsteden, de Rijn-Maasdelta en de rivieren voor de gemeentes Brielle en Westvoorne van toepassing zijn. De volgende wateropgaves zijn voor dit plangebied relevant:

  • het op orde brengen van de waterkeringen;
  • het tegengaan van verzilting met inlaatpunten;
  • het anticiperen op het structureel achteruitgaan van de kustlijn als gevolg van zeespiegelstijging en het zandtekort van het kustfundament.
2.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro geeft aan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt indien wordt voldaan aan een drietal voorwaarden. Op deze wijze wordt een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen geborgd. De drie stappen worden aangeduid als de "Ladder voor duurzame verstedelijking". De provincie Zuid-Holland heeft de 'ladder' opgenomen en uitgewerkt in de in de Omgevingsverordening. In tabel 2.1 is deze uitwerking in samengevatte vorm opgenomen.

2.2.5 Omgevingswet (nog niet in werking)     

Door de Omgevingswet wordt het wettelijke kader voor burgers, ondernemers en overheden inzichtelijker en ontwikkeling en beheer van de leefomgeving beter beheersbaar. Onderwerpen die in de nieuwe wet worden geregeld verdwijnen uit de bestaande wetgeving, daartoe worden (delen van) bestaande wetten ingetrokken. De nieuwe wet zal daarmee een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels, wetten en regelingen op het terrein van de fysieke leefomgeving betekenen. De nieuwe wet regelt:

  • het versnellen en verbeteren van besluitvorming in het brede fysieke domein;
  • de integratie van plannen en toetsingskaders;
  • het vergroten van bestuurlijke afwegingsruimte;
  • het doelmatig uitvoeren van onderzoek.

De Omgevingswet omvat een aantal integrale instrumenten als de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de omgevingsvergunning. Hierin worden soortgelijke sectorale instrumenten geïntegreerd in één instrument. De omgevingsvisie vervangt de (gebiedsdekkende) structuurvisie voor ruimtelijke ordening, het waterplan, het milieubeleidsplan, het verkeers- en vervoerplan en de ruimtelijke aspecten van de natuurvisie uit de voorziene Wet natuurbescherming. Procedures worden al in de eerste fase geüniformeerd. Het omgevingsplan is een gebiedsdekkend plan voor de leefomgeving. Het vervangt onder meer:

  • bestemmingsplan(nen);
  • algemene plaatselijke verordening(en);
  • bomenverordening;
  • monumentenverordening;
  • reclameverordening.

Het verschil met het bestemmingsplan is dat in het omgevingsplan meer regels kunnen worden opgenomen dan enkel over de bestemming van grond; ook afspraken over natuur en milieu en bijvoorbeeld erfgoed kunnen erin. Gemeenten kunnen het plan zo 'breed' maken, als zij willen: van 'een goede ruimtelijke ordening' tot 'een goede fysieke leefomgeving'.

Op 1 juli 2015 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Omgevingswet De Eerste Kamer heeft vervolgens op 22 maart 2016 ook met een ruime meerderheid ingestemd met de wet. De vier AMvB’s van de Omgevingswet zijn op 31 augustus 2018 gepubliceerd in het Staatsblad. Inmiddels heeft de Tweede Kamer ingestemd met de Invoeringswet van de Omgevingswet. Dit is een belangrijke mijlpaal op weg naar inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2021 met de bijbehorende AmvB' .

2.3 Provinciaal beleid     

2.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland     

Op 20 februari 2019 is de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordering van de provincie Zuid-Holland vastgesteld. In het omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordering. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.

De omgevingsvisie heeft 6 ambities:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving;

De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven.

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid sluiten we aan op de maatschappelijke doelen van de omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit.

Onder 'omgevingskwaliteit' verstaan we het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Vanuit ons bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit

In de gehele provincie wordt wat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen betreft een 'ja, mits-beleid' beoogd: ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid omvat een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, met richtpunten en een aantal bepalingen in de Omgevingsverordening. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en bieden een gebiedsspecifieke handreiking. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving (inpassen, aanpassing of transformatie). Daarnaast worden een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden waar ontwikkelingen alleen onder extra voorwaarden mogelijk zijn, vanwege kwetsbaarheid of bijzonderheid. In paragraaf 2.3.2 over de Omgevingsverordening word deze regelgeving nader toegelicht.

In figuur 2.2 is een uitsnede gemaakt van de integrale kwaliteitskaart voor de gemeentes Brielle en Westvoorne. De voor deze gemeentes relevante richtpunten die aanlsuiten bij dat wat deze kaart weergeeft worden in tabel 2.1 toegelicht.

verplicht

Figuur 2.2 - Kwaliteitskaart Omgevingsvisie, omgeving Brielle-Westvoorne

Aspect (kwaliteitslaag) Richtpunten
Zeekleipolderland-

schap (II)
- Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.

- Herkenbaar houden van het patroon van opwas- en aanwaspolders

- De (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager

- Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager.

- Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.

- Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.
Strand- en duinlandschap (II) - Ontwikkelingen dragen bij aan of versterken de bijzondere landschappelijke en natuurlijke kwaliteit van het strand en de duinen.

- Ontwikkelingen dragen zorg voor het behoud van het openbare karakter en de afwisseling in de belevingskwaliteit (van druk naar rustig) langs de kust, nieuwe strandbebouwingvoorverblijfsrecreatie nabij duingebied op rustige stranden is niet toegestaan.
Linten (II) - Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.

- Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

- Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm.
Stads- en dorpsranden (III) Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Glastuinbouwgebieden (III) - Nieuwe glastuinbouwgebieden worden zoveel mogelijk binnen of in aansluiting op bestaande glastuinbouwgebieden geconcentreerd.

- Nieuwe ontwikkelingen in de glastuinbouw sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de groenblauwe structuur.

- Ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Verblijfsrecreatie-

gebieden (III)
Verblijfsrecreatiegebieden hebben een recreatief karakter en passen qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed in hun omgeving.
Historische molens (IV) Behouden en versterken van monumentale windmolens in hun omgeving als ensemblewaarde.
Historische landgoederen en kastelen (IV) Ontwikkelingen zijn gericht op verbetering en versterking van de kenmerken en waarden van het landgoed/ kasteel en het behouden of versterken van de relatie van het landgoed met zijn omgeving.
Natuur (IV) - Ontwikkelingen behouden of herstellen de wezenlijke natuurkenmerken en waarden van een gebied.

- Toegankelijkheid en gebruik zijn in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.
Recreatie (IV) - Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden.

- Recreatieve routes verbeteren de verbinding van de buitenstedelijke groengebieden onderling en met de stedelijke groen- en waterstructuur.

- Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.

- (Her)inrichting van recreatiegebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen.

- Het behouden of versterken de openbaarheid van recreatiegebieden.
Stiltegebieden (IV) In de stiltegebieden is alleen ruimte voor “gebiedseigen” geluid.

Tabel 2.1 - Voor dit bestemmingsplan relevante thema's uit de Omgevingsvisie.

2.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland     

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening vastgesteld. In hoofdstuk 6 van de verordening staan de instructieregels. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De regels in de verordening hebben betrekking op regels voor ruimtelijke kwaliteit, stedelijke ontwikkelingen, greenports en agrarische bedrijven, infrastructuur, veiligheid, natuur, cultureel erfgoed en energie. De volgende bepalingen zijn relevant voor het bestemmingsplan:

Thema (artikel in Omgevingsvisie) Beknopte strekking
Stedelijke ontwikkeling (6.10) Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als er aan de eisen van de 'ladder van duurzame verstedelijking' is voldaan. Dat betekent dat zo'n ontwikkeling moet voldoen aan een actuele regionale behoefte en dat deze behoefte in beginsel in bestaand stads- en dorpsgebied moet plaatsvinden. Alleen als dat niet kan, wordt er gebruik gemaakt van locaties die passend zijn ontsloten (1), passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart in de Omgevingsvisie (2) en zijn opgenomen in het Programma ruimte, indien het om locaties groter dan 3 hectare gaat.
Glastuinbouwgebied (6.1.5) Binnen de aangewezen glastuinbouwgebieden worden in beginsel alleen glastuinbowubedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toegelaten. Alleen onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. In een deel van het glastuinbouwgebied Tinte is het voortzetten van het huidige agrarische grondgebruik mogelijk. Bij uitbreiding of nieuwvestiging van tenminste 5 hectare glas is een onderbouwing aan de hand van de 'ladder voor bundeling van glastuinbouw' vereist.
Ruimtelijke kwaliteit (6.9, lid 1) Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan een aantal voorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Deze voorwaarden zijn afhankelijk van of er met de ontwikkeling sprake is van inpassing, aanpassing of transformatie van het gebied. Cruciaal hierbij is in welke mate er wordt aangesloten bij de gebiedsidentiteit, de structuur van het gebied en de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. In het geval van aanpassing of transformatie moeten er zo nodig aanvullende ruimtelijke maatregelen worden genomen om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.
Beschermingscatego-

rieën (6.9, lid 2)
- Gebieden met een specifieke waarde (categorie 2, zie figuur 2.3) betreffen openbare recreatiegebieden en belangrijke weidevogelgebieden. Ontwikkelingen in de categorie 'transformatie' zijn hier niet mogelijk, uitgezonderd ontwikkelingen van bovenlokale infrastructuur, natuur of andere uitzonderingen.

- Gebieden met een bijzondere kwaliteit(categorie 1, zie figuur 2.3) betreffen NNN-gebieden en landgoed- en kasteelbiotopen. Ontwikkelingen in de categorieën 'transformatie' en 'aanpassing' zijn hier niet mogelijk, uitgezonderd ontwikkelingen van bovenlokale infrastructuur, natuur of andere uitzonderingen.
Agrarische bedrijven 6.18) - Agrarische bouwpercelen zijn maximaal 2 hectare groot, uitgezonderd kassen en bij samenvoeging.

- Nieuwe agrarische bebouwing is alleen mogelijk indien noodzakelijk en doelmatig voor een volwaardig agrarisch bedrijf.

- Maximaal één bedrijfswoningen per agrarisch bedrijf.

- Buiten de glastuinbouwgebieden worden nieuwe kassen alleen toegestaan bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven tot maximaal 2 hectare per bedrijf en bij bestaande boom- en sierteeltbedrijven tot maximaal 300m2. Hiervan kan worden afgeweken als tegenover de uitbreiding een sanering van kassen staat en aan een aantal andere voorwaarden is voldaan.

- Nieuwe boom- en sierteelt is niet mogelijk.

- Nieuwe intesieve veehouderijen zijn niet mogelijk.

- Uitbreiding van bebouwing t.b.v. een intensieve veehouderij is mogelijk tot max. 2 hectare, mits deze wordt gebruikt voor biologische veehouderij.

- Verplaatsing van een bestaande veehouderij mag onder voorwaarden.

- Verbredingsactiviteiten op agrarische gronden zijn onder voorwaarden toegestaan.
Natuurnetwerk Nederland en strategische reser-

vering natuur (6.24)
In gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of de strategische reservering natuur behoren zijn ontwikkelingen die de instandhouding van de kenmerken en waarden van het gebied beperken, of het oppervlak vermindert, niet toegestaan.
Bescherming molenbiotoop (6.25) De vrije windvang en het zicht op de molen moet op gronden die in de molenbiotoop van traditionele windmolens liggen worden gegarandeert.
Bescherming landgoed- en kasteelbiotoop (6.26) In de landgoed- en kasteelbiotopen zijn ieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits deze gericht zijn op de verbetering of versterking van deze biotoop, of anders de waarden ervan in elk geval niet aantasten.
Regionale waterkeringen (6.22) Bij nieuwe ontwikkelingen mogen er geen belemmeringen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.
Archeologie (6.27) Gronden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde mogen niet dieper dan 30 centimeter onder het maailveld worden geroerd, tenzij uit archeologisch onderzoek o uit de aard van de werkzaamheden of werken blijkt dat de archeologische waarden niet worden aangetast.

Tabel 2.2 - Voor dit bestemmingsplan relevante thema's uit de Omgevingsverordening.

verplicht

Figuur 2.3 - Beschermingscategorieën in de gemeentes Brielle-Westvoorne

2.3.3 Gebiedsprofiel Voorne-Putten     

Gedeputeerde Staten hebben het Gebiedsprofiel Voorne-Putten op 21 mei 2013 vastgesteld, met als doel om de ruimtelijke kwaliteit als belangrijke voorwaarde te stellen voor nieuwe gebiedsontwikkelingen. Voor gemeenten vormt het gebiedsprofiel een handreiking bij de verplicht op te stellen beeldkwaliteitsparagraaf bij nieuwe bestemmingsplannen voor het buitengebied en stads- en dorpsranden. Het gebiedsprofiel verbeeldt en beschrijft de ruimtelijke kwaliteiten en ambities voor het (landelijke) gebied. Op hoofdlijnen gaat het op Voorne-Putten om de volgende ambities:

  • Het behoud en het versterken van het rustige en agrarische middengebied en het verder ontwikkelen van de sterke landschappelijke randen.
  • Het behoud en het versterken van de ruimtelijke kenmerken van de vier landschappen en het uitbouwen van de landschappelijke dooradering van water, dijken en wegen, bijvoorbeeld door natuurvriendelijke oevers langs de kreken of het aanvullen van het wandel- en fietsnetwerk.
  • T.a.v. de wisselwerking met Rotterdam: het behoud van het gevoel van een 'eiland van rust nabij Rotterdam', onder meer door het landschappelijk inpassen van grote stadsuitbreidingen, grote infrastructuurlijnen en recreatie-ondernemingen en de verbreding van agrarische bedrijven.

In het gebiedsprofiel Voorne-Putten worden de ambities van de provincie uitgewerkt en toegespitst op de gebiedskenmerken. Deze gebiedskenmerken corresponderen met de aspecten die op de kwaliteitskaart bij de omgevingsvisie zijn verwerkt (zie figuur 2.2).

2.4 Regionaal beleid     

2.4.1 Gebiedsvisie 'Voorne Putten (her-)ontdekt'     

De gebiedsvisie voor het eiland Voorne-Putten is door de vijf gemeentes opgesteld in 2010-2011 en schetst een ruimtelijk perspectief voor de toekomst. In de gebiedsvisie zet Voorne-Putten in op het verzilveren van zijn kernkwaliteiten en versterkt zijn ruimtelijke relatie met de regio. Het eiland onderscheidt zich door zijn bijzondere woon-, werk- en verblijfsmilieus. De korte afstand waarop deze milieus liggen ten opzichte van het (hoog)stedelijke Rotterdam is uniek. Het landschappelijke en historische karakter vormt hierbij een aantrekkelijke basis om te wonen en te recreëren en biedt aan bedrijven aantrekkelijke vestigings- en ontwikkelingscondities. De gebiedsvisie mondt uit in een ‘10-puntenplan’: een gemeenschappelijke uitvoeringsagenda van de vijf samenwerkende gemeentes.

2.4.2 Gebiedsperspectief Geuzenlinie Voorne-Putten     

Het gebiedsperspectief zet de Noordrand neer als een overgangsgebied tussen de hoogstedelijke Randstad met wereldhaven Rotterdam aan de ene kant en de groenblauwe zuidwestelijke delta aan de andere kant. Het is door de gemeentes op Voorne-Putten opgesteld om een gezamenlijk gedragen streefbeeld te schetsen. Dit streefbeeld omvat een visie, speerpunten en zogenaamde proefverkavelingen, waarbij het verstreken van de ruimtelijke relatie met de regio centraal staat. De speerpunten zijn twee actuele thema's waarop de gemeentes zich extra willen profileren: water en verduurzaming. Bij waterveiligheid wordt onder meer gefocust op meekoppelkansen ter plaatse van het verzwaren van de primaire waterkeringen en het waterrobuust maken van nieuwe ontwikkelingen. Bij het thema verduurzaming is er aandacht voorde kansen het 'implementeren' van energielandschappen in de Noordrand.

2.4.3 Woonvisie Voorne-Putten 2016-2020     

In de Woonvisie Voorne-Putten 2016-2020 is de visie op het wonen op Voorne-Putten beschreven. Hierbij ligt de focus op de onderwerpen die voor de regio, op regionaal niveau, van belang zijn. De visie geeft een omschrijving van de kenmerken, het specifieke, van de regio, de diverse kernen in de regio en de belangrijkste kenmerken in bevolkingsopbouw en -samenstelling. Daarbij is ingezoomd op het belang van diversiteit tussen de kernen en de manier waarop dit kan worden ingezet op de woningmarkt.

Belangrijk onderwerp in de woonvisie is de bestaande woningvoorraad. Tevens zijn de kwantitatieve

en kwalitatieve kaders gegeven voor een goed regionaal woningbouwprogramma, afgestemd op de

bevolkingsprognoses (kwantitatief) en de kwalitatieve woonwensen van de diverse doelgroepen.

Aan de diverse thema’s zijn opgaven en acties gekoppeld. Het zijn de belangrijkste opgaven waar

de regio de komende jaren aan gaat werken. Het gaat namelijk niet alleen om het opstellen van

een woonvisie maar ook om het met elkaar vastleggen van de acties voor de komende jaren.

2.4.4 Afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling     

In 2015 hebben de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Rotterdam, Brielle, Maassluis, Nissewaard, Schiedam, Vlaardingen en Westvoorne, DCMR Milieudienst Rijnmond en Deltalinqs een Afsprakenkader (externe link) over geluid en ruimtelijke ontwikkelingen zoals woningbouwplannen. Het doel van het Afsprakenkader is een brede afstemming op regionaal niveau in een vroeg stadium van woningbouw- en havenontwikkeling om problemen in vergunningprocedures te voorkomen, elkaar niet te verrassen en geen onnodige kosten te maken. In het Afsprakenkader wordt vastgelegd hoe de partners rondom haven en omgeving, binnen de geldende geluidskaders, samenwerken om zowel haven als omgeving te blijven ontwikkelen.

2.5 Gemeentelijk beleid Brielle     

2.5.1 Omgevingsvisie Landelijk gebied Brielle     

In de omgevingsvisie van Brielle, vastgesteld op 5 juli 2016, worden een aantal gemeentelijke kernkwaliteiten genoemd: de verscheidenheid, openheid en leesbaarheid van het landschap, het goede woon- en werkklimaat, het uitstekende productielandschap voor de land- en tuinbouw, de recreatieve potentie van het landelijk gebied en de natuurgebieden en de kreken. Vanuit deze kernkwaliteiten, waaraan Brielle haar identiteit ontleend, zijn een aantal opgaves geformuleerd. Het gaat onder meer om het verbeteren van de kwaliteit van de ruimte, verkeerskwesties, een kwaliteitsimpuls van de landelijke recreatiemogelijkheden en opgaves omtrent de schaalvergroting en bedrijfsbeëndiging in de landbouw.

In samenhang met de kernkwaliteiten en opgaves zijn er visies en doelen geformuleerd voor de verschillende deelgebieden in de gemeente Brielle. De deelgebieden zijn: het agrarisch gebied, het agrarisch gebiedmet landschaps- en natuurwaarden, de agrarische glastuinbouwgebieden, de natuurgebieden, het Brielse meer en omgeving, de Schootsvelden en de N57. Deze gebiedsspecifieke doelen zijn in dit omgevingsplan verwerkt in de koers en kwaliteiten per deelgebied. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden op deze wijze getoetst aan de doelen die in de omgevingsvisie zijn opgenomen.

2.5.2 Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied (concept)     

Het Handboek Kwaliteitsverbetering is geen ontwikkelingsplan met regels of contouren, maar een handreiking met concrete, gebiedsspecifieke aanbevelingen en inspiratiebeelden. Het moet initiatiefnemers helpen om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te verhogen. Het handboek richt zich uitsluitend op de veenpolders en de oude en jonge zeekleipolders in het landelijk gebied. Het gebied dat in de omgevingsvisie als 'Brielse Meer en omgeving' wordt aangeduid is niet in het handboek meegenomen, omdat daarvoor recentelijk al beleid is vastgesteld.

Ontwikkeling met ingrijpene bouwmaatregelen zijn in het omgevingsplan mogelijk met als één van de voorwaarden dat er wordt voldaan of niet wordt afgedaan aan de ambities en karakteristieken van het betreffende deelgebied, zoals uitgewerkt in het Handboek kwaliteitsverbetering. Het handboek daarmee als een beleidsregel.

2.5.3 Beleidsplan archeologie "Koers bepaald"     

Archeologie

De Omgevingswet (nu nog de Erfgoedwet) regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen conform het principe 'de verstoorder betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd (zie onderstaand stappenplan). De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Uitgangspunt is archeologische waarden zoveel als mogelijk in de bodem te behouden, omdat dit de beste garantie geeft voor een goede conservering.

verplicht

Beleid

De gemeente Brielle heeft in 2009 haar eigen archeologiebeleid vastgesteld. Bij de beleidsnota hoort een archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart. In 2011 en in 2019 zijn de resultaten van de uitgevoerde archeologische onderzoeken verwerkt in de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Verder is in 2019 het beleid geëvalueerd. Hieruit blijkt dat de onderzoeksresultaten aansluiten op de verwachtingswaarde. Een uitzondering hierop zijn de onderzoeksresultaten bij dijklichamen. In verband met verstoring, erosie en/of het ontbreken van archeologische indicatoren sluiten deze resultaten niet aan op de hier geldende hoge verwachtingswaarde. Geconcludeerd wordt dat zowel de verwachtingswaarde als de onderzoekseis aangepast kan worden. De verwachtingswaarde wordt afgestemd op de waarde van de directe omgeving en de onderzoekseis wordt aangevuld met de bepaling dat er sprake moet zijn van een substantiële dijkdoorsnijding.

De planregels geven aan in welk gebied en voor welke soort bodemingrepen (voor)onderzoek verplicht is. De archeologische beleidskaart kent de volgende gebieden en bijbehorende interventiewaarden:

  • Archeologische waarde 1. Onderzoeksplicht bij elke verstoring, vanaf een oppervlakte van 0m² en een diepte van 0cm.
  • Archeologische waarde 2. Onderzoeksplicht bij een verstoring vanaf een oppervlakte van 30m² en een diepte van 30 cm.
  • Archeologische waarde 3. Onderzoeksplicht bij een verstoring vanaf een oppervlakte van

    100m² en een diepte van 30cm.
  • Archeologische waarde 4. Onderzoeksplicht bij een verstoring vanaf een oppervlakte van 250m² en een diepte van 50cm.
  • Lage verwachting. Geen onderzoeksplicht.
  • Dijk. De bij de aangegeven archeologische waarde horende onderzoeksplicht geldt alleen indien er ook sprake is van een doorsnijding van de dijk van meer dan 50%.
  • Vrijgegeven met toelichting. Dit zijn gebieden waar beperkt archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en aangetoond is dat er tot een bepaalde diepte vanaf maaiveld een lage verwachting geldt op het aantreffen van archeologische resten. De bij de aangegeven archeologische waarde behorende onderzoeksplicht geldt alleen indien er ook sprake is van een verstoring vanaf de specifiek aangegeven diepte. Zie onderstaande tabel.
  • Voor kassenbouw is de aanvullende beleidsregel archeologiesparend bouwen van toepassing.



Overzicht vrijgave met toelichting.

verplicht

Beleidsregel archeologiesparend bouwen.

De beleidsregel is van toepassing bij de bouw van kassen op veen- en kleigrond.

Persoon x heeft het voornemen om een kas te bouwen in een gebied dat een middelhoge tot hoge archeologische waarde heeft op de gemeentelijke archeologische waardenkaart. Voor de aanleg van de kas zullen er funderingspalen worden gebruikt, die tot grote diepte beneden het maaiveld reiken (15 tot 20 meter - mv), omdat er sprake is van een zachte ondergrond (veen/klei). Het gemeentelijk archeologiebeleid schrijft een archeologisch booronderzoek voor om eventueel aanwezige archeologische indicatoren te traceren. Het booronderzoek wordt uitgevoerd en er blijkt een archeologische vindplaats in de ondergrond van de bouwlocatie aanwezig te zijn. De gemeente stelt dat er een proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd of dat de vindplaats in situ moeten worden behouden.

De persoon x heeft de volgende mogelijkheden: de huidige bouwplannen door laten gaan en een duur proefsleuvenonderzoek laten uitvoeren, van het bouwplan afzien en geen nieuwe kas aanleggen of kiezen voor planaanpassing in combinatie met een archeologiesparende bouwmethode. In dit geval kan er worden gekozen voor de volgende archeologiesparende bouwmethode: in plaats van gebruik te maken van grondverdringende funderingspalen, waarbij een aanzienlijk deel van de omringende grond opzij geschoven wordt en de bodemlagen inclusief de aanwezige archeologie door elkaar raken, kan er gekozen worden voor grondvervangende palen.

In het laatste geval wordt de totale verstoring van de ondergrond sterk verminderd (alleen de grond direct rond de paal wordt verstoord) en slechts een zeer klein percentage van de vindplaats wordt verstoord. De grond die voor de aanleg van de grondvervangende palen uit de bodem opgeboord wordt, kan daarnaast onderzocht worden op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.

De grondvervangende palen kunnen op twee manieren worden aangebracht. Men kan het plaatsen van de grondvervangende palen beperken tot in de archeologische vondstlaag, waarbij er onder de archeologische vondstlaag traditionele grondverdringende palen worden aangelegd of men kan er voor kiezen volledig gebruik te maken van grondvervangende palen. Indien men ervoor kiest om alleen gebruik te maken van grondvervangende palen, zal er sprake zijn van hogere kosten. Als er is aangetoond dat er tot op een bepaalde diepte archeologie in de ondergrond verwacht wordt, is het niet nodig om geheel gebruik te maken van grondvervangende palen. Voor de grond onder de archeologische vondstlaag kan men dan ook gebruik maken van traditionele grondverdringende palen, omdat er hier geen archeologie wordt verwacht en er dus ook geen archeologie verstoord kan worden.

Regels     

Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit?     

Artikel 1 Glastuinbouwbedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Glastuinbouwbedrijf' mogen worden gebruikt voor glastuinbouw.

Daarbij geldt het volgende:

  1. binnen een aangewezen glastuinbouwgebied zijn bij een glastuinbouwbedrijf tevens collectieve voorzieningen toegestaan gericht op de glastuinbouw, ten behoeve van meerdere glastuinbouwbedrijven binnen datzelfde glastuinbouwgebied.

Artikel 2 Biologisch glastuinbouwbedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Biologisch glastuinbouwbedrijf' mogen worden gebruikt voor biologische glastuinbouw.

Artikel 3 Sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij     

De gronden met de aanduiding 'Sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij' mogen worden gebruikt voor sierteelt-, fruitteelt- en/of boomkwekerij.

Artikel 4 Manege     

De gronden met de aanduiding 'Manege' mogen worden gebruikt voor:

  1. een manege;
  2. een paardenstalling.

Artikel 5 Agrarisch bedrijf     

  1. De gronden met de aanduiding 'Agrarisch bedrijf' mogen worden gebruikt als agrarisch bedrijfscomplex ten behoeve van grondgebonden veehouderij-, akkerbouw- of opengrondstuinbouw.

Daarbij geldt dat:

  1. het weiden van dieren en het telen van gewassen bij deze vormen van een agrarisch bedrijf, ook plaats mag vinden buiten de aanduiding 'Agrarisch bedrijf'.
  2. nieuwe geitenhouderijen zijn uitgesloten en het in gebruik nemen van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is alleen toegestaan wanneer het bestaande aantal geiten niet toeneemt.

Artikel 6 Wonen     

  1. De gronden met de aanduiding 'Wonen' mogen worden gebruikt voor het wonen;

Daarbij geldt dat:

  1. bewoning van vrijstaande bijgebouwen bij de woning is niet toegestaan;
  2. een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. de woonfunctie blijft als primaire functie gehandhaafd;
    2. het beroep of de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgevoerd door (één van) de bewoner(s), al dan niet ondersteund door derden;
    3. het grondoppervlak in gebruik ten dienste van de activiteiten bedraagt ten hoogste 100 m² ;
    4. er wordt op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
    5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van activiteiten in de omgeving;
    6. horeca is uitsluitend toegestaan in de vorm van:
    7. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte detailhandel bij en gerelateerd aan het beroep aan huis en voor zover geen sprake is van etalages en reclame-uitingen.

Artikel 7 Nevenfuncties Oude Zeekleipolders     

Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:

  1. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  2. verkoop aan huis van regionale/ agrarische producten, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 ; 
  3. natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen, museum- en tentoonstellingsruimte, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2;
  4. opslag en stalling (meer dan reguliere stalling ten behoeve van het eigen bedrijf) uit ten hoogste milieucategorie 2, uitsluitend in bestaande gebouwen en met een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m2 ofwel van 200 m2 voor zover het de stalling van caravans betreft;
  5. hoveniersbedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  6. een agrarisch handels- en exportbedrijf (transport- en opslagbedrijven, koelhuizen) uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m2;
  7. agrarisch loonbedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m2;
  8. veehandel, foeragehandel, paardenhandel, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2 waarbij een binnenrijbaan in geen geval is toegestaan;
  9. paardenstalling en africhtingbedrijf van paarden, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2 en een maximum van 1200 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is, waarbij een binnenrijbaan in geen geval is toegestaan;
  10. veearts en hoefsmederij, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  11. overige bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  12. kano-, boot- en fietsenverhuur, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2;
  13. kleinschalige horecagelegenheid (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij) met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 en een maximum van 500 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is ;
  14. kleinschalig kamperen, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 en een maximum van 2500 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is, waarbij ten hoogste 15 eenheden voor recreatief nachtverblijf zijn toegestaan voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken en uitsluitend in gebruik in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 8 Nevenfuncties Jonge Zeekleipolders     

Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:

  1. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  2. verkoop aan huis van regionale/ agrarische producten, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 ; 
  3. natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen, museum- en tentoonstellingsruimte, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2;
  4. opslag en stalling (meer dan reguliere stalling ten behoeve van het eigen bedrijf) uit ten hoogste milieucategorie 2, uitsluitend in bestaande gebouwen en met een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m2 ofwel van 200 m2 voor zover het de stalling van caravans betreft;
  5. hoveniersbedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  6. een agrarisch handels- en exportbedrijf (transport- en opslagbedrijven, koelhuizen) uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m2;
  7. agrarisch loonbedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m2;
  8. veehandel, foeragehandel, paardenhandel, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2 waarbij een binnenrijbaan in geen geval is toegestaan;
  9. paardenstalling en africhtingbedrijf van paarden, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2 en een maximum van 1200 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is, waarbij een binnenrijbaan in geen geval is toegestaan;
  10. veearts en hoefsmederij, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  11. overige bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  12. kano-, boot- en fietsenverhuur, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2;
  13. kleinschalige horecagelegenheid (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij) met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 en een maximum van 500 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is ;
  14. kleinschalig kamperen, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 en een maximum van 2500 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is, waarbij ten hoogste 15 eenheden voor recreatief nachtverblijf zijn toegestaan voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken en uitsluitend in gebruik in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 9 Nevenfuncties Veenpolders     

Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:

  1. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  2. verkoop aan huis van regionale/ agrarische producten, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 ;
  3. natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen, museum- en tentoonstellingsruimte, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2;
  4. opslag en stalling van agrarische producten (meer dan reguliere stalling ten behoeve van het eigen bedrijf) uit ten hoogste milieucategorie 2, uitsluitend in bestaande gebouwen en met een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m2;
  5. hoveniersbedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  6. paardenstalling, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2 en een maximum van 1200 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is, waarbij een binnenrijbaan in geen geval is toegestaan;
  7. veearts en hoefsmederij, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  8. kano-, boot- en fietsenverhuur, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2;
  9. kleinschalige horecagelegenheid (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij) met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 en een maximum van 500 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is ;
  10. kleinschalig kamperen, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 en een maximum van 2500 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is, waarbij ten hoogste 15 eenheden voor recreatief nachtverblijf zijn toegestaan voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken en uitsluitend in gebruik in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 10 Nevenfuncties Glastuinbouwgebied 4P     

Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:

  1. natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen, museum- en tentoonstellingsruimte, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2;
  2. verkoop aan huis van regionale/ agrarische producten, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 ;
  3. hoveniersbedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2 .

Artikel 11 Nevenfuncties Glastuinbouwgebied     

Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:

  1. natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen, museum- en tentoonstellingsruimte, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2;
  2. verkoop aan huis van regionale/ agrarische producten, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 ;
  3. hoveniersbedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2.

Artikel 12 Nevenfuncties Noordrand     

Ter plaatse van deze aanduiding zijn bij de ter plaatse aanwezige hoofdfunctie de volgende nevenactiviteiten - onder de daarbij behorende voorwaarden - toegestaan:

  1. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  2. verkoop aan huis van regionale/ agrarische producten, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 ;
  3. natuur- en milieueducatie, bezoekboerderijen, rondleidingen, museum- en tentoonstellingsruimte, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2;
  4. opslag en stalling van agrarische producten (meer dan reguliere stalling ten behoeve van het eigen bedrijf) uit ten hoogste milieucategorie 2, uitsluitend in bestaande gebouwen en met een maximum bruto vloeroppervlak van 500 m2;
  5. hoveniersbedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2;
  6. paardenstalling, met een maximum bruto vloeroppervlak van 200 m2 en een maximum van 1200 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is, waarbij een binnenrijbaan in geen geval is toegestaan;
  7. kano-, boot- en fietsenverhuur, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2;
  8. kleinschalige horecagelegenheid (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij) met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 en een maximum van 500 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is ;
  9. kleinschalig kamperen, met een maximum bruto vloeroppervlak van 100 m2 en een maximum van 2500 m2 aan buitenruimte die voor deze nevenactiviteit in gebruik is, waarbij ten hoogste 15 eenheden voor recreatief nachtverblijf zijn toegestaan voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken en uitsluitend in gebruik in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 13 Paardenstalling     

De gronden met de aanduiding 'Paardenstalling' mogen worden gebruikt voor paardenstalling, met

een maximum van 1200 m2 aan buitenruimte die voor deze activiteit in gebruik is.

Artikel 14 Landschapselementen en Natuur     

  1. De gronden met de aanduiding 'Landschapselementen en Natuur' mogen worden gebruikt voor behoud, versterking, ontwikkeling en herstel van de aan de gronden eigen zijnde natuurwaarden en de landschappelijke en cultuurhistorische waarde.

Daarbij geldt dat:

  1. voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    3. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
    4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    5. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
    6. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    7. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder b is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. normaal onderhoud en beheer van de activiteit Landschapselementen en Natuur betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder b wordt verleend indien bij de aanvraag is aangetoond dat de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 15 Bouw- en aannemersbedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Bouw- en aannemersbedrijf' mogen worden gebruikt voor een bouw- en/of aannemersbedrijf.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 16 Loon- en hoveniersbedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Loon- en hoveniersbedrijf' mogen worden gebruikt voor een loon- en/of hoveniersbedrijf.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 17 Bagger- en gronddepot     

De gronden met de aanduiding 'Bagger- en gronddepot' mogen worden gebruikt voor een bagger- en gronddepot.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 18 Caravanstalling     

De gronden met de aanduiding 'Caravanstalling' mogen worden gebruikt voor een caravanstalling.

Artikel 19 Garagebedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Garagebedrijf'mogen worden gebruikt voor een garagebedrijf.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 20 Aardwarmtebedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Aardwarmtebedrijf' mogen worden gebruikt voor een aardwarmtebedrijf.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 21 Groenteverwerkingsbedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Groenteverwerkingsbedrijf' mogen worden gebruikt voor een groenteverwerkingsbedrijf.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 22 Watersportgebonden bedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Watersportgebonden bedrijf' mogen worden gebruikt voor een watersportgebonden bedrijf en bijbehorende detailhandel in vaartuigen en watersportbenodigdheden.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 23 Keukenspeciaalzaak     

De gronden met de aanduiding 'Keukenspeciaalzaak' mogen worden gebruikt voor een detailhandelbedrijf in keukens.

Artikel 24 Groothandel in hout     

De gronden met de aanduiding 'Groothandel in hout' mogen worden gebruikt voor een groothandelbedrijf in hout.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 25 Groothandel en opslag     

De gronden met de aanduiding 'Groothandel en opslag' mogen worden gebruikt voor een groothandel- en opslagbedrijf.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 26 Groothandel in machines     

De gronden met de aanduiding 'Groothandel in machines' mogen worden gebruikt voor een groothandel in machines.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 27 Mechanisatiebedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Mechanisatiebedrijf' mogen worden gebruikt voor een mechanisatiebedrijf.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 28 Transportbedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Transportbedrijf' mogen worden gebruikt voor een transportbedrijf.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 29 Recyclingbedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Recyclingbedrijf' mogen worden gebruikt voor een bedrijf in recycling van papier, staal en kunststof.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 30 Reclamebedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Reclamebedrijf' mogen worden gebruikt voor een bedrijf in reclamevoorzieningen.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 31 Veerdienst en bootverhuur     

De gronden met de aanduiding 'Veerdienst en bootverhuur' mogen worden gebruikt voor:

  1. een veerdienst;
  2. een botenverhuurbedrijf;
  3. een horecavoorziening behorende bij de veerdienst en/of het botenverhuurbedrijf, uit ten hoogste categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten.

Artikel 32 Benzinestation zonder LPG     

De gronden met de aanduiding 'Benzinestation zonder LPG' mogen worden gebruikt voor een benzinestation zonder verkoop van LPG.

Artikel 33 Benzinestation met LPG     

De gronden met de aanduiding 'Benzinestation met LPG' mogen worden gebruikt voor een benzinestation waarbij verkoop van LPG is toegestaan.

Artikel 34 Opslagbedrijf     

De gronden met de aanduiding 'Opslagbedrijf' mogen worden gebruikt voor een opslagbedrijf.

De milieucategorie die ten hoogste is toegestaan bij deze activiteit, is vastgelegd in artikel 36.

Artikel 35 Groothandel     

De gronden met de aanduiding 'Groothandel' mogen worden gebruikt voor een groothandel.

Artikel 36 Milieucategorie     

De toegestane milieucategorie waar (in één van de bovenstaande artikelen) naar verwezen wordt, bedraagt voor de betreffende vorm van bedrijvigheid ten hoogste <strong class="waarde1">x</strong> , zoals vastgelegd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 37 Detailhandel     

De gronden met de aanduiding 'Detailhandel' mogen worden gebruikt voor detailhandel en dienstverlening.

Daarbij is detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel niet toegestaan.

Artikel 38 Winkel in biologische en/of streekproducten     

De gronden met de aanduiding 'Winkel in biologische en/of streekproducten' mogen worden gebruikt voor detailhandel in biologische producten en/of streekproducten.

Daarbij is detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel niet toegestaan.

Artikel 39 Tuincentrum     

  1. De gronden met de aanduiding 'Tuincentrum' mogen worden gebruikt voor een tuincentrum.

Daarbij geldt dat:

  1. teelt en verkoop van siergewassen en tuinbenodigdheden alsmede hoveniersactiviteiten zijn toegestaan;
  2. de verkoop van nevenassortiment is toegestaan voor zover dit ten hoogste 20% van het netto verkoopvloeroppervlak beslaat en het nevenassortiment een relatie heeft met het hoofdassortiment.

Artikel 40 Kantoor     

De gronden met de aanduiding 'Kantoor' mogen worden gebruikt voor kantoren.

Artikel 41 Kinderboerderij, galerie en atelier     

De gronden met de aanduiding 'Kinderboerderij, galerie en atelier' mogen worden gebruikt voor een kinderboerderij, een galerie en atelier.

Artikel 42 Museum     

De gronden met de aanduiding 'Museum' mogen worden gebruikt voor een museum.

Artikel 43 Maatschappelijke voorzieningen     

De gronden met de aanduiding 'Maatschappelijke voorzieningen' mogen worden gebruikt voor een maatschappelijke voorziening waarbij bewoning door cliënten in verband met hulp- en zorgverlening niet is toegestaan.

Artikel 44 Maatschappelijke voorzieningen en woonvormen     

De gronden met de aanduiding 'Maatschappelijke voorzieningen en woonvormen' mogen worden gebruikt voor een maatschappelijke voorziening waarbij bewoning door cliënten in verband met hulp- en zorgverlening wel is toegestaan.

Artikel 45 Begraafplaats     

De gronden met de aanduiding 'Begraafplaats' mogen worden gebruikt voor een begraafplaats.

Artikel 46 Nutsvoorziening     

De gronden met de aanduiding 'Nutsvoorziening' mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen.

Artikel 47 Verblijfsrecreatieterrein     

  1. De gronden aangeduid als Verblijfsrecreatieterrein mogen worden gebruikt voor een verblijfsrecreatieterrein.

Daarbij geldt dat:

  1. het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf, die niet als bouwwerk aangemerkt moeten worden, niet gelimiteerd is;
  2. Permanente bewoning van eenheden voor recreatief nachtverblijf niet is toegestaan.

Artikel 48 Verblijfsrecreatieterrein met trekkersveld     

  1. De gronden aangeduid als Verblijfsrecreatieterrein mogen worden gebruikt voor een verblijfsrecreatieterrein.

Daarbij geldt dat:

  1. het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf, die niet als bouwwerk aangemerkt moeten worden, niet gelimiteerd is;
  2. ten minste <strong class="waarde1">x</strong> % van de oppervlakte van het verblijfsrecreatieterrein ingericht dient te zijn ten behoeve van standplaatsen voor nachtverblijven die niet als bouwwerk aan te merken zijn (tenten, toercaravans, e.d.)
  3. Permanente bewoning van eenheden voor recreatief nachtverblijf niet is toegestaan.

Artikel 49 Sport en dagrecreatie     

De gronden met de aanduiding 'Sport en dagrecreatie' mogen worden gebruikt voor:

  1. clubs en verenigingen op het gebied van sport en spel;
  2. terreinen ten behoeve van dagrecreatie.

Daarbij geldt dat:

  1. incidentele overnachting als onderdeel van de hoofdactiviteit is toegestaan.

Artikel 50 Sport en dagrecreatie     

De gronden met de aanduiding 'Sport en dagrecreatie' mogen worden gebruikt voor:

  1. clubs en verenigingen op het gebied van sport en spel;
  2. terreinen ten behoeve van dagrecreatie.

Daarbij geldt dat:

  1. incidentele overnachting als onderdeel van de hoofdactiviteit is niet toegestaan.

Artikel 51 Outdoorcentrum     

  1. De gronden met de aanduiding 'Sport en dagrecreatie' mogen worden gebruikt voor een outdoorcentrum.

Daarbij geldt dat:

  1. horeca uitsluitend is toegestaan behorende bij en ten dienste van het outdoorcentrum en uitsluitend ter plaatse van het hoofdgebouw en de buitenbarbar;
  2. bij het outdoorcentrum behorende tipi's uitsluitend zijn bedoeld voor speluitleg en workshops;
  3. incidentele overnachting als onderdeel van de hoofdactiviteit is toegestaan.

Artikel 52 Horeca     

De gronden met de aanduiding 'Horeca' mogen worden gebruikt voor een horecabedrijf, voor zover voorkomend in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, met uitzondering van hotels.

Artikel 53 Restaurant     

De gronden met de aanduiding 'Restaurant' mogen worden gebruikt voor een restaurant.

Artikel 54 Café - Restaurant     

De gronden met de aanduiding 'Café - Restaurant' mogen worden gebruikt voor een café - restaurant.

Artikel 55 Café     

De gronden met de aanduiding 'Café' mogen worden gebruikt voor een café.

Artikel 56 Cafetaria     

De gronden met de aanduiding 'Cafetaria' mogen worden gebruikt voor een cafetaria.

Artikel 57 Opslag voor beheer en onderhoud recreatiegebieden     

De gronden met de aanduiding 'Opslag voor beheer en onderhoud recreatiegebieden' mogen worden gebruikt voor opslag ten behoeve van beheer en onderhoud van recreatiegebieden.

Artikel 58 Jachthaven     

De gronden met de aanduiding 'Jachthaven' mogen worden gebruikt voor:

  1. een jachthaven;
  2. watersport.

Daarbij geldt dat:

  1. incidentele overnachting als onderdeel van de hoofdactiviteit is toegestaan.

Artikel 59 Volkstuinen     

De gronden met de aanduiding 'Volkstuinen' mogen worden gebruikt voor volkstuinen.

Artikel 60 Wonen in bedrijfswoning(en)     

De gronden met de aanduiding 'Wonen in bedrijfswoning(en)' mogen worden gebruikt voor:

  1. het wonen in een bedrijfswoning.

Daarbij geldt dat:

  1. het wonen als bedoeld onder a is uitsluitend toegestaan voor zover dit noodzakelijk is of ten minste een relatie heeft met het bijbehorende bedrijf;
  2. het aantal toegestane bedrijfswoningen is opgenomen in '4 Wat mag ik op deze locatie bouwen?'.
  3. bewoning van vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning is niet toegestaan;
  4. een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. de woonfunctie blijft als primaire functie gehandhaafd;
    2. het beroep of de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgevoerd door (één van) de bewoner(s), al dan niet ondersteund door derden;
    3. het grondoppervlak in gebruik ten dienste van de activiteiten bedraagt ten hoogste 100 m² ;
    4. er wordt op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
    5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van activiteiten in de omgeving;
    6. horeca is uitsluitend toegestaan in de vorm van:
    7. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte detailhandel bij en gerelateerd aan het beroep aan huis en voor zover geen sprake is van etalages en reclame-uitingen.

Artikel 61 Wonen in plattelandswoning(en)     

De gronden met de aanduiding 'Wonen in plattelandswoning(en)' mogen worden gebruikt voor:

  1. het gebruik van een bedrijfswoning, als bedoeld in artikel 60, als plattelandswoning, indien het gebruik als bedrijfswoning beëindigd is.

Daarbij geldt dat:

  1. bewoning van vrijstaande bijgebouwen bij de plattelandswoning is niet toegestaan;
  2. een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. de woonfunctie blijft als primaire functie gehandhaafd;
    2. het beroep of de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgevoerd door (één van) de bewoner(s), al dan niet ondersteund door derden;
    3. het grondoppervlak in gebruik ten dienste van de activiteiten bedraagt ten hoogste 100 m² ;
    4. er wordt op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien;
    5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van activiteiten in de omgeving;
    6. horeca is uitsluitend toegestaan in de vorm van:
    7. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte detailhandel bij en gerelateerd aan het beroep aan huis en voor zover geen sprake is van etalages en reclame-uitingen.

Artikel 62 Verkeer     

De gronden met de aanduiding 'Verkeer' mogen worden gebruikt voor:

  1. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook - of het bestaande aantal rijstroken indien dit meer bedraagt dan 2x1 - alsmede invoegstroken, opstelstroken, busstroken en daarmee gelijk te stellen bijzondere rijstroken.
  2. parkeervoorzieningen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. bijbehorende voorzieningen zoals bermen, water en groen.

Artikel 63 Groen     

De gronden met de aanduiding 'Groen' mogen worden gebruikt voor groen, water, landschappelijke inpassing en voetpaden.

Artikel 64 Milieugevoelige functies     

Op gronden aangeduid met 'Milieugevoelige functies' zijn milieugevoelige functies niet toegestaan.

Artikel 65 Openheid     

  1. De gronden aangeduid met 'Openheid' mogen worden gebruikt voor de instandhouding van de voorkomende visueel-ruimtelijke kwaliteit, die ontleend wordt aan de landschappelijke openheid ter plaatse van de in het landschapsplan aangegeven zichtlijnen (zoals opgenomen in bijlage 7).

Daarbij geldt dat:

  1. voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig:
    1. het beplanten van gronden met houtgewassen hoger dan 1 m;
    2. de bodem met meer dan 1 m op te hogen boven het bestaande maaiveld.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder b is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. normaal onderhoud, beheer en gebruik van de activiteit Openheid betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
    3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
    4. onderdeel uitmaken van het landschapsplan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder b wordt verleend indien:
    1. de in sub b bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de visueel-ruimtelijke kwaliteit die wordt ontleend aan de landschappelijke openheid;
    2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij een terzake deskundige, omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning de visueel-ruimtelijke kwaliteit die wordt ontleend aan de landschappelijke openheid wordt aangetast, , alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden aan de vergunning aan de werken en werkzaamheden.

Artikel 66 Algemeen grondgebruik     

Gronden ter plaatse van de aanduiding 'Algemeen grondgebruik' mogen worden gebruikt voor:

  1. weidegang en productiegrond bij een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 5;
  2. hobbymatige weidegang;
  3. voor zover sprake is van openbaar gebied:
    1. groen;
    2. water;
    3. speelvoorzieningen;
    4. voet- en fietspaden;
    5. parkeervoorzieningen;
    6. bestaande wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, alsmede invoegstroken, opstelstroken, busstroken en daarmee gelijk te stellen bijzondere rijstroken.

Artikel 67 Leiding - Gas     

De gronden aangeduid als 'Leiding - Gas' mogen worden gebruikt voor:

  1. bestaande gasleidingen;
  2. gasleidingen en bijbehorende voorzieningen met een zodanige druk en diameter dat de daarbij behorende belemmeringenstrook binnen deze aanduiding valt en de PR 10-6-risicocontour ook binnen deze aanduiding valt of binnen de voor de betreffende leiding opgenomen risicocontour voor zover en zoals die is vastgelegd in Artikel 158.

Daarbij geldt het volgende:

  1. voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen en egaliseren van gronden;
    2. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
    3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    4. het aanbrengen en/of het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
    5. het indrijven van voorwerpen of aanleggen van andersoortige ondergrondse kabels of leidingen;
    6. het aanleggen, vergraven of dempen van sloten, greppels of wateren.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder c is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. normaal onderhoud en beheer van de leiding betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
    3. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
    4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder c kan worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten en:
    1. hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen schade wordt toegebracht;
    2. vooraf de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling als bedoeld onder 1, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden aan de werken en werkzaamheden.

Artikel 68 Leiding - Olie     

De gronden aangeduid als 'Leiding - Olie' mogen worden gebruikt voor:

  1. bestaande olieleidingen;
  2. olieleidingen met een zodanige druk en diameter dat de daarbij behorende belemmeringenstrook binnen deze aanduiding valt en de PR 10-6-risicocontour ook binnen deze aanduiding valt of binnen de voor de betreffende leiding opgenomen risicocontour voor zover en zoals die is vastgelegd in Artikel 158.

Daarbij geldt het volgende:

  1. voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, ophogen, woelen of mengen van gronden;
    2. het wijzigen van maaiveld- of weghoogte;
    3. het aanbrengen, verwijderen of herstellen van ondergrondse kabels, leidingen of drainage;
    4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere open of gesloten oppervlakteverhardingen;
    5. het aanleggen, verdiepen, vergraven, verruimen, verbreden of dempen van greppels, sloten, watergangen, vijvers en overige waterpartijen;
    6. het in de bodem heien, indrijven, ingraven of aanbrengen van voorwerpen zoals palen, hekwerken, lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    7. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
    8. het aanbrengen van beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen welke dieper dan 30 cm wortelen en/of hoger opgroeien dan 1,5 meter;
    9. het rooien van beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen;
    10. het al dan niet tijdelijk inrichten van evenemententerreinen.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder c is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. die het normale onderhoud en beheer ten aanzien van de buisleiding en belemmerde strook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
    3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet Informatie-uitwisseling Bovengrondse & Ondergrondse Netten (WIBON);
    4. van of namens de leidingbeheerder, welke gericht zijn op het verwijderen van de genoemde verboden beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen;
    5. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder c kan worden verleend indien:
  1. hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen schade wordt toegebracht;
  2. vooraf de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling als bedoeld onder 1, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden aan de werken en werkzaamheden.

Artikel 69 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

  1. De gronden aangeduid als 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' mogen worden gebruikt voor bestaande bovengrondse hoogspanningsverbindingen alsmede bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een zodanig voltage dat de daarbij behorende belemmeringenstrook binnen de aanduiding Leiding - Hoogspanningsverbinding zijn gelegen.

Daarbij geldt het volgende:

  1. voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het opslaan van goederen;
    2. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
    3. de sloop van bebouwing;
    4. het kappen van bomen.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder b is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. normaal onderhoud en beheer van de leiding betreffen;
    2. het opslaan van goederen waarvoor door de leidingbeheerder expliciet toestemming is verleend;
    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder b kan worden verleend indien:
    1. hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen schade wordt toegebracht;
    2. vooraf de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling als bedoeld onder 1, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden aan de werken en werkzaamheden.

Artikel 70 Leiding - Riool     

  1. De gronden aangeduid als 'Leiding - Riool' mogen worden gebruikt voor rioolleidingen.

Daarbij geldt het volgende:

  1. voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen en egaliseren van gronden;
    2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het indrijven van voorwerpen of aanleggen van andersoortige ondergrondse kabels of leidingen;
    5. het aanleggen, vergraven of dempen van sloten, greppels of wateren.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder b is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. normaal onderhoud en beheer van de leiding betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder b kan worden verleend indien:
    1. hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen schade wordt toegebracht;
    2. vooraf de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling als bedoeld onder 1, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden aan de werken en werkzaamheden.

Artikel 71 Leiding - Water     

  1. De gronden aangeduid als 'Leiding - Water' mogen worden gebruikt voor waterleidingen.

Daarbij geldt het volgende:

  1. voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen en egaliseren van gronden;
    2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het indrijven van voorwerpen of aanleggen van andersoortige ondergrondse kabels of leidingen;
    5. het aanleggen, vergraven of dempen van sloten, greppels of wateren.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder b is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. normaal onderhoud en beheer van de leiding betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder b kan worden verleend indien:
    1. hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen schade wordt toegebracht;
    2. vooraf de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling als bedoeld onder 1, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden aan de werken en werkzaamheden.

Artikel 72 Waterstaat - Waterkering     

De gronden aangeduid als 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden worden mede gebruikt voor de waterkering.

Hoofdstuk 2 Welk activiteiten zijn nog meer toegestaan?     

Artikel 73 Oude zeekleipolders     

73.1 Toegestane activiteit     

Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Oude zeekleipolders. Dit houdt in dat er ook activiteiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.

Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Oude zeekleipolders, zoals hierna omschreven.

Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.

73.2 Koers van de zone Oude zeekleipolders     

Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Oude zeekleipolders als volgt getypeerd:

Koers

In de oude zeekleipolders wordt ingezet op het behouden en waar mogelijk versterken van het relatief kleinschalige landelijke karakter met grondgebonden agrarische bedrijven (glastuinbouw uitgezonderd) als landschappelijke en functionele drager.

Om deze positie van de grondgebonden agrarische bedrijven in stand te houden, is uitbreiding toegestaan met aandacht voor landschappelijke kwaliteit en inpassing. Naast deze voorwaarden, geldt er een absoluut maximum van 2 ha per bedrijfscomplex voor deze agrarische bedrijven.

De slingerende dijken door het gebied behouden hun cultuurhistorische, recreatieve en ecologische waarde en zijn tevens het kralensnoer waar bebouwing langs gesitueerd is. Zo blijft het open landschap tussen dijkstructuren optimaal behouden.

Nieuwe stedelijke functies kunnen - afhankelijk van de specifieke functie en uitstraling - een risico vormen voor de ruimtelijke en functionele kwaliteiten van het buitengebied. Deze worden daarom daarom in beperkte mate en uiterst zorgvuldig toegestaan. Het credo is hierbij is dat in ieder geval de behoefte aangetoond moet worden, samen met de noodzaak om dit juist in deze zone te doen. Indien dat aangetoond kan worden, dient er bovendien sprake te zijn van netto kwaliteitsverbetering. Bijvoorbeeld door sloop van (in onbruik geraakte) bebouwing of verharding of via een andere kwaliteitsimpuls. Tot slot geldt dat deze functies geen belemmering mogen vormen voor de agrarische bedrijvigheid in het gebied.

Voor ontwikkelingen op recreatief vlak is in ieder geval ruimte. Gezien het karakter van de zone liggen kleinschalige voorzieningen in de vorm van combinatiegebruik bij bestaande functies het meest voor de hand, al zijn nieuwe, zelfstandige recreatieve functies niet uitgesloten. In beide gevallen dient de omvang en uitstraling van de recreatieve voorziening passend te zijn in de kwaliteit van de zone en dient de agrarische sector niet belemmerd te worden.

Binnen de zone wordt ingezet op behoud en versterking van natuurwaarden, zoals het herstel van kreken en kreekrestanten en de aanleg van ecologische verbindingszones. Hier kan ook aan worden bijgedragen door particuliere initiatieven zoals agrarisch natuurbeheer en natuuraanleg.

Artikel 74 Jonge zeekleipolders     

74.1 Toegestane activiteit     

Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Jonge zeekleipolders. Dit houdt in dat er ook activeiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van de huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.

Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Jonge zeekleipolders, zoals hierna omschreven.

Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.

74.2 Koers van de zone Jonge zeekleipolders     

Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Jonge zeekleipolders als volgt getypeerd:

Koers

In de jonge zeekleipolders wordt ingezet op het behouden en waar mogelijk versterken van het grootschalige en open landschap met grondgebonden agrarische bedrijven (glastuinbouw uitgezonderd) als landschappelijke en functionele drager.

De zone biedt ruimte om deze bestaande agrarische bedrijven te laten groeien met aandacht voor landschappelijke kwaliteit en inpassing. Naast deze voorwaarden, geldt er een absoluut maximum van 2 ha per bedrijfscomplex voor deze agrarische bedrijven.

Het grootschalige, planmatige en open landschap wordt doorsneden door slingerende dijken en rechtlijnige polderwege. Deze vormen gezamenlijk het kralensnoer waar bebouwing langs gesitueerd is. Zo blijft het open landschap optimaal behouden.

Gezien het primaat van de agrarsiche sector in deze zone is nieuwvestiging van andere functies niet toegestaan. Indien het om bestaande functies gaat, is groei in beperkte mate toegestaan voor zover de noodzaak hiervan aangetoond kan worden, sprake is van landschappelijke inpassing en de agrarische sector niet wordt belemmerd in haar ontwikkelingsruimte.

Voor ontwikkelingen op recreatief vlak is in ieder geval ruimte. Gezien het agrarische primaat in deze zone, liggen voorzieningen in de vorm van combinatiegebruik bij bestaande functies het meest voor de hand.

Binnen de zone wordt ingezet op behoud en versterking van natuurwaarden, zoals het herstel van kreken en kreekrestanten en de aanleg van ecologische verbindingszones. Hier kan ook aan worden bijgedragen door particuliere initiatieven zoals agrarisch natuurbeheer en natuuraanleg.

Artikel 75 Veenpolders     

75.1 Toegestane activiteit     

Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Veenpolders. Dit houdt in dat er ook activeiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van de huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.

Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Veenpolders, zoals hierna omschreven.

Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.

75.2 Koers van de zone Veenpolders     

Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Veenpolders als volgt getypeerd:

Koers

In de veenpolders wordt ingezet op het behouden en waar mogelijk versterken van het relatief kleinschalige landelijke karakter met grondgebonden agrarische bedrijven (glastuinbouw uitgezonderd) als landschappelijke en functionele drager.

De zone biedt ruimte om deze bestaande agrarische bedrijven te laten groeien, voor zover dit noodzakelijk is gelet op de bedrijfsvoering en met aandacht voor de landschappelijke kwaliteit en inpassing. Grootschalige uitbreiding van agrarische bedrijven is in deze zone niet toegstaan, daarvoor is ruimte in de zone Jonge Zeekleipolders.

De slingerende dijken door het gebied behouden hun cultuurhistorische, recreatieve en ecologische waarde en zijn tevens het kralensnoer waar bebouwing langs gesitueerd is. Zo blijft het open landschap tussen dijkstructuren optimaal behouden.

De veenpolders hebben daarnaast belangrijke natuurlijke waarden, onder andere in de vorm van weidevogelgebied.

Voor ontwikkelingen op recreatief vlak is er ruimte. Gezien het karakter van de zone liggen kleinschalige voorzieningen in de vorm van combinatiegebruik bij bestaande functies het meest voor de hand, al zijn nieuwe, zelfstandige recreatieve functies niet uitgesloten. In beide gevallen dient de omvang en uitstraling van de recreatieve voorziening passend te zijn in de kwaliteit van de zone, dient de agrarische sector niet belemmerd te worden en mogen natuurwaarden niet worden aangetast.

Nieuwe stedelijke functies kunnen - afhankelijk van de specifieke functie en uitstraling - een risico vormen voor de ruimtelijke en functionele kwaliteiten van het buitengebied. Deze worden daarom daarom in beperkte mate en uiterst zorgvuldig toegestaan. Het credo is hierbij is dat in ieder geval de behoefte aangetoond moet worden, samen met de noodzaak om dit juist in deze zone te doen. Indien dat aangetoond kan worden, dient er bovendien sprake te zijn van netto kwaliteitsverbetering. Bijvoorbeeld door sloop van (in onbruik geraakte) bebouwing of verharding of via een andere kwaliteitsimpuls. Tot slot geldt dat deze functies geen belemmering mogen vormen voor de agrarische bedrijvigheid in het gebied.

Artikel 76 Glastuinbouwgebied 4p     

76.1 Toegestane activiteit     

Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Glastuinbouwgebied 4p. Dit houdt in dat er ook activeiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van de huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.

Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Glastuinbouwgebied 4p, zoals hierna omschreven.

Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.

76.2 Koers van de zone Glastuinbouwgebied 4p     

Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Glastuinbouwgebied 4p als volgt getypeerd:

In de glastuinbouwgebieden heeft de glastuinbouwsector het ruimtelijke primaat. Binnen de begrenzing van deze zone is al overwegend of uitsluitend glastuinbouw aanwezig. Indien de zone nog ruimte laat, kunnen deze glastuinbouwbedrijven verder uitbreiden.

Bestaande, afwijkende functies behouden ter plaatse hun bestaande rechten. Uitbreiding hiervan is slechts mogelijk wanneer dit de glastuinbouwbedrijven niet belemmerd. Van nieuwvestiging van functies anders dan glastuinbouw kan geen sprake zijn, tenzij dit nevenfuncties bij de bestaande functies betreffen waarmee geen extra ruimtebeslag is gemoeid.

Een belangrijke voorwaarde voor de uitbreiding van glastuinbouw is dat de aangrenzende woongebieden zo min mogelijk mogen worden gehinderd. Hiermee samenhangend moet worden voorzien in afschermend groen tussen de woonfuncties en de glastuinbouwbedrijven.

Artikel 77 Glastuinbouwgebied     

77.1 Toegestane activiteit     

Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Glastuinbouwgebied. Dit houdt in dat er ook activeiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van de huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.

Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Glastuinbouwgebied, zoals hierna omschreven.

Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.

77.2 Koers van de zone Glastuinbouwgebied     

Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Glastuinbouwgebied als volgt getypeerd:

In de glastuinbouwgebieden heeft de glastuinbouwsector het ruimtelijke primaat. Binnen de begrenzing van deze zone is al overwegend of uitsluitend glastuinbouw aanwezig. Indien de zone nog ruimte laat, kunnen deze glastuinbouwbedrijven verder uitbreiden.

Bestaande, afwijkende functies behouden ter plaatse hun bestaande rechten. Uitbreiding hiervan is slechts mogelijk wanneer dit de glastuinbouwbedrijven niet belemmerd. Van nieuwvestiging van functies anders dan glastuinbouw kan geen sprake zijn, tenzij dit nevenfuncties bij de bestaande functies betreffen waarmee geen extra ruimtebeslag is gemoeid.

Een belangrijke voorwaarde voor de uitbreiding van glastuinbouw is dat de aangrenzende woongebieden zo min mogelijk mogen worden gehinderd. Hiermee samenhangend moet worden voorzien in afschermend groen tussen de woonfuncties en de glastuinbouwbedrijven.

Artikel 78 Noordrand     

78.1 Toegestane activiteit     

Deze gronden zijn aangewezen voor het gebruik als Noordrand. Dit houdt in dat er ook activiteiten toegestaan kunnen worden waar Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? niet in voorziet. Het kan daarbij zowel gaan om geheel nieuwe activiteiten, maar ook om uitbreiding van de huidige activiteit als hoofdstuk 1 dat niet (in die mate) mogelijk maakt.

Voor dergelijke ontwikkelingen dient een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit aangevraagd te worden. Daarbij geldt als voorwaarde dat de aanpassing van het gebruik een bijdrage moet leveren aan de Koers van de zone Noordrand, zoals hierna omschreven.

Bij het aanvragen van deze omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit zijn, naast de overige regels uit het plan die in algemene zin van toepassing blijven, de procedure- en beoordelingsregels uit Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten van toepassing.

78.2 Koers van de zone Noordrand     

Op basis van de Omgevingsvisie Landelijk gebied wordt de koers voor de zone Noordrand als volgt getypeerd:

Koers

De Noordrand vormt een parkachtige buffer tussen het buitengebied en het Rotterdams havengebied. De beslotenheid van de zone en de grootschalige aanwezigheid van groen en water zijn de belangrijkste dragers van deze bufferfunctie en dienen behouden te blijven.

Het groen en water vormen daarnaast een prettige omgeving voor sport- en recreatievoorzieningen. Ontwikkelingen op dat gebied behoren daarom tot de mogelijkheden, zolang het besloten karakter van de zone en daarmee de bufferfunctie behouden blijven. Buiten zelfstandige recreatieve voorzieningen, zijn ook verbindende elementen welkom, zoals routes, natuur- en landschapselementen en functies op het water. Deze kunnen dienen als verbinding tussen het Brielse Meer, door de Noordrand en richting het buitengebied en de woonkernen.

Als onderdeel van het buitengebied, zijn stedelijke functies echter alleen toegestaan indien er per saldo kwaliteit wordt toegevoegd en er sprake is van een behoefte waar binnen het stedelijk gebied niet in kan worden voorzien. Met betrekking tot die laatste voorwaarde, is met name het kunstmatig aangelegde karakter en de relatie met het water een kenmerk dat openingen biedt. Gedacht kan worden aan specifieke bedrijfsvormen op het gebied van water, klimaat, duurzaamheid.

Bij alle ontwikkelingen is het tegengaan van verdere verrommeling en versnippering van het gebied een vereiste door een goede landschappelijke inpassing. Daarbij dient ten alle tijden rekening gehouden te worden met de gewenste waterrobuustheid, klimaatbestendigheid en duurzaamheid in deze zone.

Hoofdstuk 3 Regels voor aanpassen van activiteiten     

Artikel 79 Procedure- en beoordelingsregels voor nieuwe gebruiksactiviteiten     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit, zoals bedoeld in Hoofdstuk 2, hanteren burgemeester en wethouders de volgende procedure- en beoordelingsregels.

Naast deze regels, die specifiek van toepassing zijn op het vergunnen van een bestemmingsplanactiviteit, blijven de overige regels van het plan in algemene zin van toepassing.

79.1 Gemeentelijk vooroverleg     

Voordat een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit wordt aangevraagd, dient de initiatiefnemer in overleg te treden met de gemeente met als doel om de te vergunnen activiteit voor te bespreken, de haalbaarheid te beoordelen en in beeld te brengen welke documenten bij de aanvraag gevoegd moeten worden om een volledige toets aan dit plan uit te kunnen voeren.

79.2 Dialoog met de omgeving     

Uit de aanvraag blijkt dat de initiatiefnemer over de te vergunnen activiteit een dialoog heeft gevoerd met de omgeving zoals bedoeld in de Beleidsregel Dialoog met de omgeving.

79.3 Inpassing     

De te vergunnen activiteit wordt in voldoende mate ingepast in de omgeving. Of de activiteit inpasbaar is in de omgeving wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in de Beleidsregel Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied.

79.4 Natuur- en landschapselementen     

Gebieden die zijn aangegeven als 'Landschapselementen en Natuur' mogen door de te vergunnen activiteit niet worden aangetast.

79.5 Woon- en leefkwaliteit     

Uit de aanvraag blijkt naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate dat de activiteit

aan de volgende voorwaarden voldoet:

  1. de toekomstige activiteit mag geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken en niet tot relevante negatieve gezondheidseffecten leiden;
  2. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aangetast;
  3. voor een toekomstig activiteit binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van een risicobron vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;
  4. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van een eventuele verkeerstoename;
  5. er moet op eigen terrein voorzien zijn in voldoende parkeergelegenheid;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van natuurwaarden;
  7. de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige activiteit;
  8. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
  9. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed.

79.6 Nieuwe stedelijke functies     

  1. Voor het toestaan van een nieuwe stedelijke functie, geldt het volgende:
    1. het uitbreiden van het bestaande aantal woningen binnen het plangebied is niet toegestaan;
    2. voor een overige, nieuwe stedelijke functie dient de aanvraag een onderbouwing te omvatten waarmee de behoefte aan die functie afdoende is aangetoond en waaruit blijkt dat - indien sprake is van ligging buiten het bestaand stedelijk gebied - niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

79.7 Planschadeovereenkomst     

Een omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit wordt alleen verleend als een planschadeverhaalovereenkomst met de gemeente is ondertekend door de initiatiefnemer om te verzekeren dat eventuele tegemoetkoming in planschade voor rekening komt van initiatiefnemer en niet ten laste komen van de algemene middelen van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Wat mag ik op deze locatie bouwen?     

Artikel 80 Bestaande bebouwing     

Bestaande bouwwerken zijn toegestaan.

Artikel 81 Bouwregels woning     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 woning toegestaan;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 200 m2, voor zover deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. de goothoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  4. de bouwhoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m;
  6. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  7. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  10. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  11. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa geheel of gedeeltelijk buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 82 Bouwregels ruimte voor ruimte woning     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 woning toegestaan;
  2. de gezamenlijke inhoud van gebouwen en overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 1.350 m3;
  3. de goothoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  4. de bouwhoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m;
  6. bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en ten minste 3 m uit de zijdelingse perceelsgrenzen gebouwd;
  7. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. de afstand van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 5 m;
  10. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa geheel of gedeeltelijk buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 83 Bouwregels woning met maatwerk oppervlak     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 woning toegestaan;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per woning ten hoogste <strong class="waarde1">x</strong> m2, voor zover deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. de goothoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  4. de bouwhoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m;
  6. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  7. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  10. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  11. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa geheel of gedeeltelijk buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 84 Bouwregels woning Lageweg 1     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 woning toegestaan;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 300 m2, voor zover deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  5. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  6. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  8. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  9. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  10. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa geheel of gedeeltelijk buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 85 Bouwregels woning Meeldijk 2     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 woning toegestaan;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 200 m2, voor zover deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a en b, is een tijdelijke situatie met twee woningen toegestaan onder voorwaarde dat:
    1. de bestaande woning in deze tijdelijke situatie wordt gebruikt ten behoeve van mantelzorg;
    2. de bestaande woning en hobbykas gesloopt worden op het moment dat de mantelzorg beëindigd is of niet meer noodzakelijk is, waarna het bepaalde onder a weer van toepassing is;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen in deze tijdelijke situatie ten hoogste 412 m2 bedragen;
  4. de goothoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  5. de bouwhoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 10 m;
  6. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m;
  7. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  8. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;
  9. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  10. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  11. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  12. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa geheel of gedeeltelijk buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 86 Bouwregels woningen oudeweg west 5     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 woning toegestaan, op voorwaarde dat binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 6, gerealiseerd is en in stand gehouden wordt;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 200 m2, voor zover deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. de goothoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  4. de bouwhoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m;
  6. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  7. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  10. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  11. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa geheel of gedeeltelijk buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 87 Bouwregels woning Middelweg 1     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 woning toegestaan, op voorwaarde dat binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 7, gerealiseerd is en in stand gehouden wordt;
  2. de oppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen) mag ten hoogste 200 m² bedragen.
  3. de goothoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  4. de bouwhoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de dakhelling van het hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) bedraagt ten minste 45o;
  6. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en 4 m;
  7. bijgebouwen dienen ten minste 3 m uit de zijdelingse perceelsgrenzen gesitueerd te zijn.
  8. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;
  9. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  10. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  11. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 5 m;
  12. bijgebouwen dienen ten minste 3 m uit de zijdelingse perceelsgrenzen gesitueerd te zijn.
  13. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa geheel of gedeeltelijk buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 88 Bouwregels naast Rijksstraatweg 38     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 woning toegestaan, op voorwaarde dat:
    1. binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning, de stal aan de Rijksstraatweg 26 (zie bijlage 3) gesaneerd is en gesaneerd blijft;
    2. binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 4, gerealiseerd is en in stand gehouden wordt;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 200 m2, voor zover deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. de goothoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  4. de bouwhoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m;
  6. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  7. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  10. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  11. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa geheel of gedeeltelijk buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 89 Bouwregels woning met detailhandel     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en/of detailhandel en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon 'is 1 woning toegestaan;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 200 m2, voor zover deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. de goothoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  4. de bouwhoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m;
  6. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  7. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  10. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  11. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa geheel of gedeeltelijk buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 90 Bouwvlak woning     

Aanvullend aan de bouwregels uit artikel 81, 82, 85, 86, 87 en 88 voor een woning, geldt dat het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen gebouwd dient te worden binnen het vlak zoals aangeduid met dit artikel

Door hier invulling aan te geven, wordt in voldoende mate rekening gehouden met de bepaling (voor zover die in de genoemde artikelen is opgenomen) dat er sprake moet zijn van geconcentreerde bebouwing.

Artikel 91 Bijgebouwen uitgesloten     

In afwijking van de bouwregels voor een ruimte-voor-ruimte woning zoals vastgelegd in Artikel 82, zijn binnen dit aanduidingsvlak geen bijgebouwen toegestaan.

Artikel 92 Bouwregels glastuinbouwbedrijf 4P     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 glastuinbouwbedrijf toegestaan;
  2. kassen zijn uitsluitend toegestaan binnen het vlak 'kassen glastuinbouw' zoals vastgelegd met artikel 93;
  3. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 7 m;
  4. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 9 m;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;

Artikel 93 Kassen glastuinbouw 4P     

Ter plaatse van deze aanduiding zijn kassen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en daarbij gelden de volgende bouwregels:

  1. de bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 9 m;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 94 Bouwregels bedrijfscomplex glastuinbouwbedrijf in glastuinbouwgebied     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 glastuinbouwbedrijf toegestaan;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 7 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. in afwijking van het bepaalde onder b en c, geldt voor kassen uitsluitend een bouwhoogte die ten hoogste 9 m mag bedragen;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 9 m;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;

Artikel 95 Bouwregels bedrijfscomplex glastuinbouwbedrijf in glastuinbouwgebied     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 glastuinbouwbedrijf toegestaan;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. in afwijking van het bepaalde onder b en c, geldt voor kassen uitsluitend een bouwhoogte die ten hoogste 9 m mag bedragen;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 9 m;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;

Artikel 96 Bouwregels bedrijfscomplex glastuinbouwbedrijf in glastuinbouwgebied met bouw- en aannemersbedrijf     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en/of een bouw- en aannemersbedrijf en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 glastuinbouwbedrijf toegestaan;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. in afwijking van het bepaalde onder b en c, geldt voor kassen uitsluitend een bouwhoogte die ten hoogste 9 m mag bedragen;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 9 m;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;

Artikel 97 Bouwregels kassen in glastuinbouwgebied     

Ter plaatse van deze aanduiding zijn kassen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan en daarbij gelden de volgende bouwregels:

  1. de bouwhoogte voor kassen bedraagt ten hoogste 9 m;
  2. kassen dienen aaneengesloten vanuit het bedrijfscomplex, zoals bedoeld in 94 Bouwregels bedrijfscomplex glastuinbouwbedrijf in glastuinbouwgebied, te worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 98 Bouwregels glastuinbouwbedrijf buiten glastuinbouwgebied     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 glastuinbouwbedrijf toegestaan;
  2. de oppervlakte van kassen bedraagt per glastuinbouwbedrijf ten hoogste 3 ha;
  3. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m;
  4. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. in afwijking van het bepaalde onder d en e, geldt voor kassen uitsluitend een bouwhoogte die ten hoogste 9 m mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
  8. kassen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen eveneens buiten deze aanduiding worden gebouwd, voor zover zij aaneengesloten vanuit het bedrijfscomplex en binnen de aanduiding van het betreffende glastuinbouwbedrijf worden gebouwd zoals vastgelegd in Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit?;
  9. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 99 Bouwregels agrarisch bedrijf     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex als bedoeld in artikel 5 en gelden de volgende bouwregels:

  1. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6,5 m;
  2. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  3. kassen zijn niet toegestaan;
  4. de bouwhoogte van voedersilo's en melktanks bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  8. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is alleen toegestaan wanneer het aantal geiten niet toeneemt.

Artikel 100 Bouwregels agrarisch bedrijf met sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex bedoeld in Artikel 5 en/of een agrarisch bedrijfscomplex ten behoeve van sierteelt, fruitteelt en/of boomkwekerij en gelden de volgende bouwregels:

  1. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6,5 m;
  2. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  3. kassen zijn uitsluitend toegestaan indien ter plaatse artikel 103 geldt en voldaan wordt aan de daarbij behorende bouwregels. Indien artikel 103 niet van toepassing is, zijn kassen niet toegestaan.
  4. de bouwhoogte van voedersilo's en melktanks bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  6. erf- en terreinafscheidingen mogen eveneens buiten deze aanduiding worden gebouwd, voor zover zij binnen de aanduiding van het betreffende sierteelt-, fruitteelt-, of boomkwekerijbedrijf worden gebouwd zoals vastgelegd in Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit?;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
  8. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  9. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is alleen toegestaan wanneer het aantal geiten niet toeneemt.

Artikel 101 Bouwregels hagelnetten     

Ter plaatse van deze aanduiding mag een eenvoudige constructie voor het tijdelijk toepassen van hagelnetten ten behoeve van Sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij gebouwd worden.

Artikel 102 Bouwregels ondersteunend glas     

Ter plaatse van deze aanduiding mag ondersteunend glas ten behoeve van Sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij gebouwd worden, met dien verstande dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte aan ondersteunend glas behorende bij het agrarisch bedrijf aan de Tussenweg 2a, Vierpolders ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
  2. de bouwhoogte van ondersteunend glas ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 103 Kassen sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij     

Bij het bouwen van kassen ten behoeve van het sierteelt-, fruitteelt- of boomkwekerijbedrijf gelden de volgende bouwregels:

  1. de kassen zijn uitsluitend toegestaan binnen dit aanduidingsvlak;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van kassen bij het betreffende bedrijf bedraagt ten hoogste <strong class="waarde1">x</strong> m2;
  3. de goothoogte van kassen bedraagt ten hoogste 4,35 m;
  4. de bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 6 m.

Artikel 104 Bouwregels agrarisch bedrijf Rijksstraatweg 26     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex als bedoeld in artikel 5 en gelden de volgende bouwregels:

  1. Na sanering van de melkveestal mogen twee schuren gebouwd worden van respectievelijk 500 m2 en 100 m2, waarna dit als bestaande bebouwing gezien wordt. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 25%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. kassen zijn niet toegestaan;
  5. de bouwhoogte van voedersilo's en melktanks bedraagt ten hoogste 10 m;
  6. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
  8. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  9. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is alleen toegestaan wanneer het aantal geiten niet toeneemt.

Artikel 105 Bouwregels agrarisch bedrijf met paardenstalling     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex bedoeld in artikel Artikel 5 en/of een paardenstalling en gelden de volgende bouwregels:

  1. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6,5 m;
  2. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  3. kassen zijn niet toegestaan;
  4. de bouwhoogte van voedersilo's en melktanks bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  8. bij een buitenrijbaan bedraagt de hoogte van de bijbehorende omheining ten hoogste 1,5 m en de hoogte van de lichtmasten ten hoogste van 5 m;
  9. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is alleen toegestaan wanneer het aantal geiten niet toeneemt.

Artikel 106 Bouwregels agrarisch bedrijf met maatschappelijk     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex als bedoeld in artikel 5 en/of een maatschappelijke voorziening gelden de volgende bouwregels:

  1. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6,5 m;
  2. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  3. kassen zijn niet toegestaan;
  4. de bouwhoogte van voedersilo's en melktanks bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  8. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is alleen toegestaan wanneer het aantal geiten niet toeneemt.

Artikel 107 Bouwregels agrarisch bedrijf met manage     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex als bedoeld in artikel 5 en/of een manage en gelden de volgende bouwregels:

  1. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6,5 m;
  2. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  3. kassen zijn niet toegestaan;
  4. de bouwhoogte van voedersilo's en melktanks bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  8. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is alleen toegestaan wanneer het aantal geiten niet toeneemt.

Artikel 108 Bouwregels Groene Kruisweg 8a/10     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex bedoeld in Artikel 5 en/of een agrarisch bedrijfscomplex ten behoeve van sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij en/of detailhandel en/of restaurant en gelden de volgende bouwregels:

  1. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6,5 m;
  2. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  3. kassen zijn niet toegestaan;
  4. de bouwhoogte van voedersilo's en melktanks bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  6. erf- en terreinafscheidingen mogen eveneens buiten deze aanduiding worden gebouwd, voor zover zij binnen de aanduiding van het betreffende sierteelt-, fruitteelt-, of boomkwekerijbedrijf worden gebouwd zoals vastgelegd in Hoofdstuk 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit?;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;
  8. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  9. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is alleen toegestaan wanneer het aantal geiten niet toeneemt.

Artikel 109 Bouwregels paardenstalling     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een paardenstalling en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  8. bij een buitenrijbaan bedraagt de hoogte van de bijbehorende omheining ten hoogste 1,5 m en de hoogte van de lichtmasten ten hoogste van 5 m.

Artikel 110 Bouwregels manege     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een manege en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 111 Bouwregels bedrijf     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van bedrijvigheid als bedoeld in artikel 15 t/m 35 en voor zover ter plaatse opgenomen, hiervoor gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de oppervlakte die hieronder in artikel 113 is vastgelegd. Indien artikel 113 hier niet van toepassing is, bedraagt de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het bedrijf tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 112 Bouwregels Veckdijk 48     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van bedrijvigheid als bedoeld in artikel 15 t/m 35 en voor zover ter plaatse opgenomen, hiervoor gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de oppervlakte die hieronder in artikel 113 is vastgelegd. Indien artikel 113 hier niet van toepassing is, bedraagt de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. nieuwe bebouwing mag alleen worden gerealiseerd indien het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in 5, binnen één jaar gerealiseerd is en in stand gehouden wordt.
  3. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  4. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  7. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  8. de afstand van het bedrijf tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 113 Oppervlakte bedrijf     

De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste <strong class="waarde1">x</strong> m2.

Artikel 114 Bouwregels detailhandel     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van detailhandel en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 115 Bouwregels tuincentrum     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een tuincentrum en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de oppervlakte die in artikel 113 is vastgelegd. Indien artikel 113 hier niet van toepassing is, bedraagt de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 116 Bouwregels kantoor     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een kantoor en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 117 Bouwregels kinderboerderij, galerie, atelier met horeca     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een kinderboerderij, galerie, atelier en/of horeca en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 118 Bouwregels woning met museum     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en/of museum en gelden de volgende bouwregels:

  1. per icoon is 1 woning toegestaan;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 500 m2;
  3. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  4. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  6. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  8. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  9. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  10. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa (tot) buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 119 Bouwregels maatschappelijk     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een maatschappelijke voorziening en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 120 Bouwregels begraafplaats     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een begraafplaats en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 121 Bouwregels nutsvoorziening     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een nutsvoorziening en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 122 Bouwregels verblijfsrecreatieterrein     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een verblijfsrecreatieterrein en gelden de volgende bouwregels:

  1. eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, hebben een oppervlakte van ten hoogste 70 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 5 m, en overkappingen mogen een oppervlakte hebben van maximaal 10 m2;
  2. het maximum aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk, is vastgelegd in artikel 126, 127 of 128 voor zover ter plaatse opgenomen;
  3. de oppervlakte van centrale voorzieningen, een eventuele bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 25%;
  4. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m;
  5. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  6. de bouwhoogte van sport- en spelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
  7. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  10. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 123 Bouwregels verblijfsrecreatieterrein Brielse Veerweg 6     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een verblijfsrecreatieterrein en gelden de volgende bouwregels:

  1. eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, hebben een oppervlakte van ten hoogste 70 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 5 m, en overkappingen mogen een oppervlakte hebben van maximaal 10 m2;
  2. het maximum aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk, is vastgelegd in artikel 126;
  3. de oppervlakte van centrale voorzieningen, een eventuele bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste 120 m2;
  4. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m;
  5. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  6. de bouwhoogte van sport- en spelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
  7. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  10. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 124 Bouwregels verblijfsrecreatieterrein Buitengronden 7     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een verblijfsrecreatieterrein en gelden de volgende bouwregels:

  1. eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, hebben een oppervlakte van ten hoogste 70 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 5 m, en overkappingen mogen een oppervlakte hebben van maximaal 10 m2;
  2. het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk bedraagt voor dit verblijfsrecreatieterrein ten hoogste 140 en te vermeerderen tot ten hoogste 160 met een landschappelijke inpassing.
  3. de oppervlakte van centrale voorzieningen, een eventuele bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste 270 m2;
  4. het dakvlak over de centrale voorzieningen en de bedrijfswoning heen mag hebben een maximale oppervlakte hebben van 860 m², onder de voorwaarde dat dit dakvlak wordt uitgevoerd met zonnepanelen en een sedumdak en de gebouwen een maximale bouwhoogte krijgen van 4,5 m;
  5. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m;
  6. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  7. de bouwhoogte van sport- en spelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
  8. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  9. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  10. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  11. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 125 Bouwregels verblijfsrecreatieterrein met paardenstalling     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een verblijfsrecreatieterrein en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, hebben een oppervlakte van ten hoogste 70 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 5 m, en overkappingen mogen een oppervlakte hebben van maximaal 10 m2;
  3. het maximum aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk, is vastgelegd in artikel 126 voor zover ter plaatse opgenomen;
  4. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m;
  5. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  6. de bouwhoogte van sport- en spelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
  7. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  10. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  11. bij een buitenrijbaan bedraagt de hoogte van de bijbehorende omheining ten hoogste 1,5 m en de hoogte van de lichtmasten ten hoogste van 5 m.

Artikel 126 Aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf     

Het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk bedraagt voor dit verblijfsrecreatieterrein ten hoogste <strong class="waarde1">x</strong>.

Artikel 127 Aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf De Krabbeplaat     

Het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk bedraagt voor dit verblijfsrecreatieterrein ten minste 400 en ten hoogste 600.

Artikel 128 Aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf De Meeuw     

Het aantal eenheden voor recreatief nachtverblijf in de vorm van een bouwwerk bedraagt voor dit verblijfsrecreatieterrein ten minste 200 en ten hoogste 300.

Artikel 129 Bouwregels landschapselementen en natuur     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van landschapselementen en natuur en gelden de volgende bouwregels:

  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van beheer- en onderhoud, voor zover de oppervlakte (per gebouw) ten hoogste 15 m2 en de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.
  2. erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 m
  3. overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

Artikel 130 Bouwregels sport en dagrecreatie     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van sport en dagrecreatie en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 131 Bouwregels sport en dagrecreatie met horeca     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van sport en dagrecreatie en/of horeca en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 132 Bouwregels sport en dagrecreatie met maatschappelijk     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van sport en dagrecreatie en/of een maatschappelijke voorziening en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 133 Bouwregels horeca     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van horeca als bedoeld in artikel 52 t/m 56 en voor zover ter plaatse opgenomen, hiervoor gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 134 Bouwregels outdoorcentrum     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een outdoorcentrum en gelden de volgende bouwregels:

  1. uitsluitend de bouwwerken zoals opgenomen in onderstaande tabel zijn toegestaan met de daarbij genoemde maximum aantallen en maatvoeringen:
    maximum aantal maximum oppervlak maximum goothoogte maximum bouwhoogte
    hoofdgebouw (inclusief overkappingen) 1 1.300 m2 4,5 m 10 m
    groot bijgebouw (zonder overkappingen) 2 250 m2 per gebouw 3,5 m 5,5 m
    klein bijgebouw

    (zonder overkappingen)
    1 85 m2 3,5 m 5,5 m
    buitenbar 1 100 m2 4 m 8 m
    klimtoren/- muur 1 25 m2 15 m
    palen voor highrope parcours 15 m
    tipitent 2 5 m
    vlaggenmasten 10 m
    lichtmasten 6 m
    erf- en terreinafscheidingen 4 m
    toegangspoort 6 m
    overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 3 m
  2. het hoofdgebouw, de bijgebouwen en de buitenbar zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak dat hiervoor is opgenomen met artikel 135.

Artikel 135 Bouwvlak outdoorcentrum     

Het hoofdgebouw, de bijgebouwen en de buitenbar behorende bij het outdoorcentrum zijn zijn uitsluitend toegestaan binnen dit aanduidingsvlak.

Artikel 136 Bouwregels jachthaven     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een jachthaven en gelden de volgende bouwregels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%;
  2. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  3. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  6. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m.

Artikel 137 Bouwregels volkstuinen     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van volkstuinen en gelden de volgende bouwregels:

  1. uitsluitend kweekkassen en -bakken, gereedschapskisten en erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van kweekkassen en-bakken en gereedschapskisten bedraagt per volkstuin ten hoogste 6 m2;
  3. de bouwhoogte van kweekkassen en-bakken en gereedschapskisten bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 138 Bedrijfswoning uitgesloten     

Bij deze functie is geen bedrijfswoning toegestaan.

Artikel 139 Bedrijfswoning(en) toegestaan     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een bedrijfswoning en gelden de volgende bouwregels:

  1. het toegestane aantal bedrijfswoningen ter plaatse van deze aanduiding bedraagt ten hoogste <strong class="waarde1">x</strong>;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen per bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 200 m2, voor zover deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. de goothoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  4. de bouwhoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m;
  6. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  7. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
    1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;
    2. achter de voorgevelrooilijn: 2 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  9. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;
  10. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa (tot) buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153.

Artikel 140 Bouwvlak bedrijfswoning(en)     

De bedrijfswoning(en) behorende bij het glastuinbouwbedrijf is/zijn uitsluitend toegestaan binnen dit aanduidingsvlak.

Artikel 141 Aanvullende bebouwing     

Aanvullend aan de bovengenoemde bouwmogelijkheden, zijn ter plaatse ook de bouwwerken toegestaan zoals omschreven in onderstaande tabel:

verplicht

Artikel 142 Bouwregels groen     

Ter plaatse van deze aanduiding mag niet worden gebouwd met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen die maximaal 2 m hoog mogen zijn.

Artikel 143 Bouwregels openheid     

Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte ten hoogste 1 m bedraagt.

Artikel 144 Bouwregels bij algemeen grondgebruik     

Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van het algemeen toegestaan grondgebruik en gelden de volgende bouwregels:

  1. erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van ten hoogste 1 m;
  2. gebouwen, uitsluitend ten behoeve van nutsvoorziening en met een oppervlakte van ten hoogste 50 m2 per gebouw;
  3. voor zover sprake is van openbaar gebied:
    1. bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting;
    2. overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

Artikel 145 Bouwregels Hoonaardweg     

Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat op deze gronden het naastgelegen glastuinbouwbedrijf aan de Hoonaardsweg 8 mag uitbreiden:

  1. via artikel 151, waarna de bouwregels gelden zoals opgenomen in artikel 97;

Daarbij geldt dat:

  1. de totale oppervlakte van het bedrijf is maximaal 6 hectare, en;
  2. sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing, en;
  3. aangetoond is dat de uitbreiding bedrijfsmatig noodzakelijk is.

Artikel 146 Bouwen binnen leidingstrook     

Ter plaatse van deze aanduiding geldt een beschermingszone van een in de buurt gelegen leiding of hoogspanningsverbinding.

146.1 Bouwen ten behoeve van een leiding of verbinding     

Bij het bouwen ten behoeve van een leiding of verbinding als bedoeld in artikel 67 tot en met artikel 72, gelden de volgende bouwregels:

  1. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  2. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten ten behoeve van de hoogspanningsverbinding als bedoeld in artikel 2, bedraagt ten hoogste 25 m.

146.2 Bouwen ten behoeve van een samenvallende activiteit     

Het bouwen ten behoeve van andere ter plaatse toegestane activiteiten, is uitsluitend toegestaan indien vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder en is aangetoond dat het belang van de betreffende leiding of verbinding niet wordt geschaad en geen sprake is van kwetsbare objecten.

Artikel 147 Bouwen binnen waterkering     

Ter plaatse van deze aanduiding geldt een beschermingszone van een in de buurt gelegen waterkering.

147.1 Bouwen ten behoeve van de waterkering     

Bij het bouwen ten behoeve van de waterkering als bedoeld in artikel 72, gelden de volgende bouwregels:

  1. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m.

147.2 Bouwen ten behoeve van een samenvallende activiteit     

Het bouwen ten behoeve van andere ter plaatse toegestane activiteiten, is uitsluitend toegestaan indien in samenspraak met de waterkeringbeheerder is aangetoond dat het belang van de betreffende waterkering niet wordt geschaad.

 

Artikel 148 Kwalitatieve toetsing in de zone Oude Zeekleipolders     

Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:

  1. de initiatiefnemer voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in overleg dient te treden met de gemeente met als doel om de te vergunnen bouwwerken voor te bespreken, de haalbaarheid te beoordelen en in beeld te brengen welke documenten bij de aanvraag gevoegd moeten worden om een volledige toets aan dit plan uit te kunnen voeren.
  2. door de initiatiefnemer over de beoogde ontwikkeling een dialoog is gevoerd met de omgeving zoals bedoeld in de Beleidsregel Dialoog met de omgeving;
  3. het betreffende bouwwerk inpasbaar is in de omgeving. Of het bouwwerk inpasbaar is in de omgeving wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in de Beleidsregel Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied;
  4. ten aanzien van de bouwwerken, in combinatie met de daaraan gekoppelde activiteit, de volgende aspecten onderbouwd zijn voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is:
    1. er ontstaat geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken;
    2. er ontstaan geen relevante negatieve gezondheidseffecten;
    3. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aantasten;
    4. binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van een risicobron vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;
    5. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van een eventuele verkeerstoename;
    6. er moet op eigen terrein voorzien zijn in voldoende parkeergelegenheid;
    7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van natuurwaarden;
    8. de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige activiteit;
    9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
    10. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed.

Artikel 149 Kwalitatieve toetsing in de zone Jonge Zeekleipolders     

Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:

  1. de initiatiefnemer voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in overleg dient te treden met de gemeente met als doel om de te vergunnen bouwwerken voor te bespreken, de haalbaarheid te beoordelen en in beeld te brengen welke documenten bij de aanvraag gevoegd moeten worden om een volledige toets aan dit plan uit te kunnen voeren.
  2. door de initiatiefnemer over de beoogde ontwikkeling een dialoog is gevoerd met de omgeving zoals bedoeld in de Beleidsregel Dialoog met de omgeving;
  3. het betreffende bouwwerk inpasbaar is in de omgeving. Of het bouwwerk inpasbaar is in de omgeving wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in de Beleidsregel Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied;
  4. ten aanzien van de bouwwerken, in combinatie met de daaraan gekoppelde activiteit, de volgende aspecten onderbouwd zijn voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is:
    1. er ontstaat geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken;
    2. er ontstaan geen relevante negatieve gezondheidseffecten;
    3. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aantasten;
    4. binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van een risicobron vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;
    5. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van een eventuele verkeerstoename;
    6. er moet op eigen terrein voorzien zijn in voldoende parkeergelegenheid;
    7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van natuurwaarden;
    8. de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige activiteit;
    9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
    10. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed.

Artikel 150 Kwalitatieve toetsing in de zone Veenpolders     

Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:

  1. de initiatiefnemer voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in overleg dient te treden met de gemeente met als doel om de te vergunnen bouwwerken voor te bespreken, de haalbaarheid te beoordelen en in beeld te brengen welke documenten bij de aanvraag gevoegd moeten worden om een volledige toets aan dit plan uit te kunnen voeren.
  2. door de initiatiefnemer over de beoogde ontwikkeling een dialoog is gevoerd met de omgeving zoals bedoeld in de Beleidsregel Dialoog met de omgeving;
  3. het betreffende bouwwerk inpasbaar is in de omgeving. Of het bouwwerk inpasbaar is in de omgeving wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in de Beleidsregel Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied;
  4. ten aanzien van de bouwwerken, in combinatie met de daaraan gekoppelde activiteit, de volgende aspecten onderbouwd zijn voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is:
    1. er ontstaat geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken;
    2. er ontstaan geen relevante negatieve gezondheidseffecten;
    3. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aantasten;
    4. binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van een risicobron vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;
    5. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van een eventuele verkeerstoename;
    6. er moet op eigen terrein voorzien zijn in voldoende parkeergelegenheid;
    7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van natuurwaarden;
    8. de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige activiteit;
    9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
    10. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed.

Artikel 151 Kwalitatieve toetsing in de zone Glastuinbouwgebied     

Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:

  1. de initiatiefnemer voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in overleg dient te treden met de gemeente met als doel om de te vergunnen bouwwerken voor te bespreken, de haalbaarheid te beoordelen en in beeld te brengen welke documenten bij de aanvraag gevoegd moeten worden om een volledige toets aan dit plan uit te kunnen voeren.
  2. door de initiatiefnemer over de beoogde ontwikkeling een dialoog is gevoerd met de omgeving zoals bedoeld in de Beleidsregel Dialoog met de omgeving;
  3. het betreffende bouwwerk inpasbaar is in de omgeving. Of het bouwwerk inpasbaar is in de omgeving wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in de Beleidsregel Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied;
  4. ten aanzien van de bouwwerken, in combinatie met de daaraan gekoppelde activiteit, de volgende aspecten onderbouwd zijn voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is:
    1. er ontstaat geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken;
    2. er ontstaan geen relevante negatieve gezondheidseffecten;
    3. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aantasten;
    4. binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van een risicobron vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;
    5. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van een eventuele verkeerstoename;
    6. er moet op eigen terrein voorzien zijn in voldoende parkeergelegenheid;
    7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van natuurwaarden;
    8. de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige activiteit;
    9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
    10. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed.

Artikel 152 Kwalitatieve toetsing in de zone Glastuinbouw 4P     

Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:

  1. de initiatiefnemer voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in overleg dient te treden met de gemeente met als doel om de te vergunnen bouwwerken voor te bespreken, de haalbaarheid te beoordelen en in beeld te brengen welke documenten bij de aanvraag gevoegd moeten worden om een volledige toets aan dit plan uit te kunnen voeren.
  2. door de initiatiefnemer over de beoogde ontwikkeling een dialoog is gevoerd met de omgeving zoals bedoeld in de Beleidsregel Dialoog met de omgeving;
  3. het betreffende bouwwerk inpasbaar is in de omgeving. Of het bouwwerk inpasbaar is in de omgeving wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in de Beleidsregel Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied;
  4. ten aanzien van de bouwwerken, in combinatie met de daaraan gekoppelde activiteit, de volgende aspecten onderbouwd zijn voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is:
    1. er ontstaat geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken;
    2. er ontstaan geen relevante negatieve gezondheidseffecten;
    3. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aantasten;
    4. binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van een risicobron vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;
    5. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van een eventuele verkeerstoename;
    6. er moet op eigen terrein voorzien zijn in voldoende parkeergelegenheid;
    7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van natuurwaarden;
    8. de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige activiteit;
    9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
    10. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed.

Artikel 153 Kwalitatieve toetsing in de zone Noordrand     

Het bevoegd gezag kan bouwwerken die niet passen binnen de bovengenoemde bouwregels toestaan door bij een omgevingsvergunning af te wijken van die bouwregels, onder voorwaarde dat:

  1. de initiatiefnemer voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in overleg dient te treden met de gemeente met als doel om de te vergunnen bouwwerken voor te bespreken, de haalbaarheid te beoordelen en in beeld te brengen welke documenten bij de aanvraag gevoegd moeten worden om een volledige toets aan dit plan uit te kunnen voeren.
  2. door de initiatiefnemer over de beoogde ontwikkeling een dialoog is gevoerd met de omgeving zoals bedoeld in de Beleidsregel Dialoog met de omgeving;
  3. het betreffende bouwwerk inpasbaar is in de omgeving. Of het bouwwerk inpasbaar is in de omgeving wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals opgenomen in de beleidsregel Gebiedsperspectief Geuzenlinie;
  4. ten aanzien van de bouwwerken, in combinatie met de daaraan gekoppelde activiteit, de volgende aspecten onderbouwd zijn voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is:
    1. er ontstaat geen onevenredige overlast op het gebied van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of vergelijkbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving veroorzaken;
    2. er ontstaan geen relevante negatieve gezondheidseffecten;
    3. omliggende bedrijven worden niet onevenredig in hun activiteiten en/of ontwikkelingsmogelijkheden aantasten;
    4. binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van een risicobron vindt een verantwoording van het groepsrisico plaats;
    5. de capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor een veilige afwikkeling van een eventuele verkeerstoename;
    6. er moet op eigen terrein voorzien zijn in voldoende parkeergelegenheid;
    7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van natuurwaarden;
    8. de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige activiteit;
    9. er is sprake van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
    10. de waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed.

Hoofdstuk 5 Welke regels gelden hier voor het woon- en leefklimaat?     

Artikel 154 Geluidzone industrie Maasvlakte-Europoort     

Nieuwe geluidgevoelige objecten kunnen ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder en het Regionaal Afsprakenkader 'Geluid & Ruimtelijke Ontwikkeling'.

Artikel 155 Geluidzone industrie Botlek-Pernis     

Nieuwe geluidgevoelige objecten kunnen ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder en het Regionaal Afsprakenkader 'Geluid & Ruimtelijke Ontwikkeling'.

Artikel 156 Reservering buisleidingen     

Deze zone is op basis van de Structuurvisie Buisleidingen aangewezen als reserveringsstrook voor nieuwe buisleidingen. Binnen deze strook zijn geen nieuwe activiteiten of bouwwerken toegestaan die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang.

Daarmee wordt in ieder geval bedoeld:

  1. het bouwen van een bouwwerk, uitgezonderd bouwwerken die noodzakelijk zijn voor de aanleg, het onderhoud of de instandhouding van een buisleiding van nationaal belang;
  2. de aanleg van een verharde weg of verhard pad of een spoorweg in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  3. de aanleg van een watergang in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  4. de aanleg van een waterkering, inclusief de daartoe behorende beschermingszone in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  5. de aanleg van een buisleiding, niet zijnde een buisleiding van nationaal belang, of een ondergrondse hoogspanningsverbinding of ondergronds leidingstelsel, in de lengterichting van het voorkeurstracé;
  6. het bebossen;
  7. het gebruik als stortplaats voor afvalstoffen of permanente opslag van grond, of andere stoffen of goederen.

Artikel 157 Veiligheidscontour Havengebied     

Ter plaatse van deze zone zijn geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

Artikel 158 Risicocontour     

Ter plaatse van deze zone zijn geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

Artikel 159 Wegverkeerslawaai     

159.1 Voorkeursgrenswaarde     

Nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van een gezoneerde weg zijn toegestaan indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.

159.2 Besluit hogere waarden     

Indien niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde, kan het bevoegd gezag nieuwe geluidgevoelige objecten uitsluitend toestaan indien een hogere waardenbesluit is genomen.

Artikel 160 Parkeren     

Bij bestaande activiteiten als bedoeld in 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit? onder a en nieuwe activiteiten als bedoeld in 2 Welk activiteiten zijn nog meer toegestaan? onder b, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 161 Stikstof     

  1. Voor de volgende activiteiten gelden met betrekking tot stikstofdepositie de voorwaarden onder b:
    1. het uitbreiden of intensiveren van het huidige gebruik voor zover mogelijk op basis van Welke regels gelden bij de huidige activiteit?;
    2. het veranderen van het huidige gebruik voor zover mogelijk op basis van 1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit?;
    3. het vergunnen van een nieuwe activiteit op basis van 3 Regels voor aanpassen van activiteiten;
  2. de activiteiten onder a zijn toegestaan indien voldaan wordt aan één van de volgende voorwaarden:
    1. er voor deze activiteiten een geldige vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming beschikbaar is;
    2. er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden, dan wel;
    3. indien de toename van stikstofdepositie niet leidt tot een overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000.

Hoofdstuk 6 Welke regels gelden hier voor evenementen?     

Artikel 162 Evenementen     

Evenementen zijn toegelaten voor zover passend binnen de beleidsregel Evenementenbeleid 2019. Daarin kunt u onder andere aflezen welke categorieën aan evenementen onderscheiden worden en of u (op basis van de APV) een melding in moet dienen of vergunning aan moet vragen.

Hoofdstuk 7 Welke regels gelden hier voor reclame-uitingen?     

Artikel 163 Reclame-uitingen     

Voor het aanbrengen van reclame-uitingen is een omgevingsvergunning nodig en zijn de bepalingen uit het daarvoor opgenomen hoofdstuk uit de beleidsregel Welstandsnota van toepassing.

Hoofdstuk 8 Hier gelden archeologische en/of cultuurhistorische waarden om rekening mee te houden     

Artikel 164 Waarde - Archeologie 1     

164.1 Regels ten behoeve van de archeologische waarde     

De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 1 zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse van archeologische monumenten. Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.

164.2 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

164.3 Werken en werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het ophogen van de bodem;
    2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd;
    7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
    8. het aanleggen van bos of boomgaard;
    9. het scheuren van grasland;
    10. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, niet zullen worden verstoord door de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden;
    3. voor zover de in lid a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 165 Waarde - Archeologie 2     

165.1 Regels ten behoeve van de archeologische waarde     

De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 2 zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.

165.2 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van minder dan 30 m² of niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

165.3 Werken en werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt;
    2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt;
    3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 30 m2 of meer bedraagt;
    4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 30 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
    6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 30 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 30 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 30 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 30 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 30 m2 of meer bedraagt.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, niet zullen worden verstoord door de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden;
    3. voor zover de in lid a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 166 Waarde - Archeologie 3     

166.1 Regels ten behoeve van de archeologische waarde     

De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 3 zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.

166.2 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van minder dan 100 m² of niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

166.3 Werken en werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;
    2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;
    3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt;
    4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
    6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, niet zullen worden verstoord door de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden;
    3. voor zover de in lid a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 167 Waarde - Archeologie 4     

167.1 Regels ten behoeve van de archeologische waarde     

De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 4 zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.

167.2 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van minder dan 250 m² of niet dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

167.3 Werken en werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
    2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
    3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt;
    4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
    6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
    7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
    8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
    9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
    10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, niet zullen worden verstoord door de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden;
    3. voor zover de in lid a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 168 Waarde - Archeologie 4     

168.1 Regels ten behoeve van de archeologische waarde     

De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 4 zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.

168.2 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van minder dan 250 m² of niet dieper dan <strong class="waarde1">x</strong> m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

168.3 Werken en werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
    2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt;
    3. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
    5. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan <strong class="waarde1">x</strong> m;
    6. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan <strong class="waarde1">x</strong> m ;
    7. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan <strong class="waarde1">x</strong> m ;
    8. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan <strong class="waarde1">x</strong> m;
    9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan <strong class="waarde1">x</strong> m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, niet zullen worden verstoord door de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden;
    3. voor zover de in lid a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 169 Waarde - Archeologie Dijklichaam     

169.1 Regels ten behoeve van de archeologische waarde     

De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie Dijklichaam zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.

169.2 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk dat niet zorgt voor een substantiële dijkdoorsnijding, oftewel de dijk wordt voor minder dan 50% doorsneden.

169.3 Werken en werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het ophogen van de bodem;
    2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd;
    7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
    8. het aanleggen van bos of boomgaard;
    9. het scheuren van grasland;
    10. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. niet zorgen voor een substantiële dijkdoorsnijding, oftewel de dijk wordt voor minder dan 50% doorsneden.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, niet zullen worden verstoord door de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden;
    3. voor zover de in lid a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 170 Waarde - Archeologie 3 Dijklichaam     

170.1 Regels ten behoeve van de archeologische waarde     

De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 3 Dijklichaam zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.

170.2 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van minder dan 100 m² of niet dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    3. een bouwwerk dat niet zorgt voor een substantiële dijkdoorsnijding, oftewel de dijk wordt voor minder dan 50% doorsneden.

170.3 Werken en werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;
    2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;
    3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt;
    4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
    6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 centimeter;
    10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m2 of meer bedraagt.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. niet zorgen voor een substantiële dijkdoorsnijding, oftewel de dijk wordt voor minder dan 50% doorsneden.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, niet zullen worden verstoord door de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden;
    3. voor zover de in lid a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 171 Waarde - Archeologie 4 Dijklichaam     

171.1 Regels ten behoeve van de archeologische waarde     

De gronden aangeduid als Waarde - Archeologie 4 Dijklichaam zijn mede aangewezen voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Voor dit doel zijn grondroerende werkzaamheden en het bouwen van bouwwerken met een bouwhoogte van ten hoogste 3m toegestaan.

171.2 Bouwen     

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van minder dan 250 m² of niet dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
    3. een bouwwerk dat niet zorgt voor een substantiële dijkdoorsnijding, oftewel de dijk wordt voor minder dan 50% doorsneden.

171.3 Werken en werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk) nodig:
    1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
    2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
    3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt;
    4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt;
    6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
    7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
    8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
    9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 centimeter;
    10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 centimeter, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m2 of meer bedraagt.
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet nodig wanneer de werken of werkzaamheden:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. niet zorgen voor een substantiële dijkdoorsnijding, oftewel de dijk wordt voor minder dan 50% doorsneden.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, niet zullen worden verstoord door de onder a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden;
    3. voor zover de in lid a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 172 Molenbiotoop     

De gronden aangeduid als Molenbiotoop zijn mede aangewezen voor de bescherming van de molenbiotoop.

172.1 Regels voor bouwen     

  1. binnen 100 m vanaf de molen mag geen bebouwing, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek worden opgericht;
  2. tussen de 100 en de 400 m vanaf de molen geldt ten aanzien van de maximale bouwhoogte de volgende regel:
    1. maximale bouwhoogte:
      • voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
      • voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    2. waarbij alle maten in meters worden uitgedrukt;
    3. de hoogte van het geplande bouwwerk en de askophoogte beide dienen te worden bepaald ten opzichte van hetzelfde peil.
  3. van het bepaalde onder a en b kan worden afgeweken als er sprake is van een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin de vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd;
  4. vooraf een molendeskundige in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling als bedoeld onder c.

172.2 Regels voor gebruik     

  1. voor de volgende werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig:
    1. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting die in volwassen toestand een grotere hoogte kunnen bereiken dan de maximale hoogte die voor bouwwerken binnen deze zone is bepaald in lid 172.1.
  2. dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan worden verleend indien:
    1. geen afbreuk wordt gedaan aan het zicht op en een vrije windvang van de molen;
    2. vooraf een molendeskundige in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling als bedoeld onder 1.

Artikel 173 Gemeentelijk monument     

173.1 Verbod gemeentelijk monument     

  1. Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
  2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een gemeentelijk monument:
    1. te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of
    2. te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

173.2 Uitzonderingen verbodsbepaling     

Het verbod als bedoeld in 173.1 onder b is niet van toepassing op:

  1. de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of ander aanleg, niet wijzigt, of
  2. inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

173.3 Voorwaarden omgevingsvergunning     

  1. De omgevingsvergunning als bedoeld in 173.1 onder b kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
  2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

173.4 Intrekken omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning als bedoeld in 173.1 onder b kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken:

  1. als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;
  2. voor zover veranderende omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

173.5 Verbod gemeentelijk stads- en dorpsgezicht     

Het is in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

173.6 Uitzondering verbodsbepaling     

Het verbod als bedoeld in 173.5 is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

173.7 Voorwaarden omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning als bedoeld in 173.5 kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

173.8 Intrekken omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning als bedoeld in 173.5 kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken:

  1. als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;
  2. voor zover veranderende omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 174 Rijksmonument     

Ter plaatse van de aanduiding Rijksmonument is een Rijksmonument aanwezig.

Het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning.

Artikel 175 Schootsveld     

De gronden aangeduid als Schootsveld zijn mede aangewezen voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden van het schootsveld, bestaande uit de openheid van het gebied en met het schootsveld gemoeid zijnde zichtlijnen.

175.1 Regels voor bouwen     

  1. het oprichten van een bouwwerk is niet toegestaan;
  2. het bepaalde onder a is niet van toepassing indien naar het oordeel van de gemeente in voldoende mate is onderbouwd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het schootsveld.

175.2 Regels voor het gebruik     

  1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting zonder omgevingsvergunning is niet toegestaan;
  2. dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan worden verleend indien:
    1. naar het oordeel van de gemeente in voldoende mate is onderbouwd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het schootsveld.

Artikel 176 Zichtlijn     

De gronden aangeduid als Zichtlijn zijn mede aangewezen voor de bescherming van de zichtlijn behorende bij boerderij Esterenburch.

176.1 Regels voor bouwen     

Bouwen ter plaatse van deze aanduiding is uitsluitend toegestaan indien naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is onderbouwd dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de zichtlijn.

Artikel 177 Beschermd stadsgezicht     

De gronden aangeduid als Beschermd stadsgezicht zijn mede aangewezen voor de bescherming van het beschermd stadsgezicht. Ter plaatse geldt het volgende:

  1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting zonder omgevingsvergunning is niet toegestaan;
  2. dit verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. tot het normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de functie behoren;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan worden verleend indien:
    1. naar het oordeel van de gemeente in voldoende mate is onderbouwd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het beschermd stads- en dorpsgezicht.

Hoofdstuk 9 Welke regels gelden voor het kappen van houtopstanden?     

Artikel 178 Houtopstanden     

178.1 Kapverbod     

Het is verboden zonder omgevingsvergunning houtopstand te vellen of te doen vellen.

178.2 Uitzonderingen verbodsbepaling     

Het verbod als bedoeld in 178.1 geldt niet voor:

  1. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet- geknotte populieren of wilgen;
  2. vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
  3. fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
  4. kweekgoed;
  5. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;
  6. een houtopstand die gelegen is binnen het plangebied van dit omgevingsplan, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:
  1. ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;
  2. ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.
  1. houtopstand die moet worden geveld krachtens de plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college van burgemeester en wethouders;
  2. een gemeentelijke houtopstand met een omtrek welke kleiner is dan 30 centimeter, gemeten op 130 centimeter boven het maaiveld, mits het geen houtopstand betreft die in het kader van de herplantplicht is gerealiseerd;
  3. een niet-gemeentelijke houtopstand met een omtrek welke kleiner is dan 70 centimeter, gemeten op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld, mits het geen houtopstand betreft die in het kader van de herplantplicht is gerealiseerd.

178.3 Weigeringsgronden omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning als bedoeld in 178.1 kan door het bevoegd gezag worden geweigerd op grond van:

  1. de natuurwaarde van de houtopstand;
  2. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
  3. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
  4. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
  5. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
  6. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

178.4 Voorwaarden omgevingsvergunning     

  1. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.
  2. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde onder a, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  3. Een vergunning wordt verleend onder standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment van definitief worden van de omgevingsvergunning, oftewel tot het moment dat:
    1. de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend;
    2. beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;
    3. beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

178.5 Herplant-/instandhoudingsplicht     

  1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binneneen door hem te stellen termijn.
  2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaaldbinnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
  3. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
  4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Hoofdstuk 10 Welke regels gelden hier nog meer?     

Artikel 179 Algemene regels     

  1. Buitenopslag is toegestaan voor zover dit geconcentreerd bij de bedrijfsbebouwing plaatsvindt en tot ten hoogste 4 m hoogte plaatsvindt; .
  2. Daar waar iconen en/of aanduidingen op verschillende locaties zijn opgenomen en deze met de figuur 'relatie' met elkaar in verbinding zijn gebracht, geldt dat deze als één - samenhangende - combinatie worden aangemerkt.

Artikel 180 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 181 Overgangsrecht     

181.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

181.2 Overgangsrecht bouwen en bestaande maten     

Op bouwwerken waarvoor in deze regels is bepaald dat de bestaande afstand, inhoud, (bebouwings)oppervlakte, dakhelling, goot- of bouwhoogte in afwijking van de algemeen geldende regels, als maximaal of minimaal toelaatbare maat mag gelden, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in lid 181.1 niet van toepassing.

181.3 Overgangsrecht gebruik     

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 182 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het Omgevingsplan Brielle'.

Hoofdstuk 11 Verklarende regels     

Artikel 183 Begripsbepalingen     

183.1 Plan     

het omgevingsplan Omgevingsplan Brielle met identificatienummer NL.IMRO.0501.OPgemBrielle-0140 van de gemeente Brielle.

183.2 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van dit plan regels worden gesteld.

183.3 Aan- en uitbouw     

een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw of deel van het hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

183.4 Aan-huis-gebonden beroep     

het in een woning door de bewoner, al dan niet in samenwerking met anderen, uitoefenen van een beroep, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang van de bedrijfsmatige activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

183.5 Agrarisch bedrijf     

een bedrijf, gericht op het continue en duurzaam voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  1. akker- en opengrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, bollen- en sierteelt en bosbouw;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee alsmede het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij (al dan niet met het in ondergeschikte mate africhten van en handelen in gefokte paarden), geheel of nagenoeg geheel met gebruikmaking van open grond. Onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;
  3. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  4. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
  5. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  6. sierteelt: de teelt van siergewassen met in beperkte mate gebruikmaking van kassen;
  7. boomkwekerij: de teelt van houtige siergewassen of vaste planten;
  8. bosbouw: de teelt van bomen ten behoeve van de houtproductie;
  9. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of vissen en wormen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht.

183.6 Agrarisch bedrijfscomplex     

een aaneengesloten terrein behorende bij een agrarisch bedrijf, waarbinnen bedrijfsgebouwen, en andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo's, kuilvoerplaten, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd.

183.7 Bed-and- breakfast     

het bedrijfsmatig aanbieden van recreatieve overnachtingsmogelijkheden aan huis door de bewoners van een (bedrijfs)woning, in de vorm van logies met ontbijt en met een maximum van 5 kamers.

183.8 Bedrijf     

een onderneming waarbij het accent ligt op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, al dan niet in combinatie met detailhandel.

183.9 Bedrijfswoning     

een bedrijfswoning is een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

183.10 Beleidsregel Dialoog met de omgeving     

de beleidsregel Dialoog met de omgeving, zoals vastgesteld op 28 januari 2020 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.

183.11 Beleidsregel Evenementenbeleid 2019     

de beleidsregels Evenementenbeleid, zoals vastgesteld op 29 januari 2019 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.

183.12 Beleidsregel Gebiedsperspectief Geuzenlinie     

de beleidsregel Gebiedsperspectief Geuzenlinie, zoals vastgesteld op 28 januari 2020 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.

183.13 Beleidsregel Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied     

de beleidsregel Handboek kwaliteitsverbetering buitengebied, zoals vastgesteld op 28 januari 2020 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.

183.14 Beleidsregel Welstandsnota     

de beleidsregels Welstandsnota, zoals vastgesteld op 18 september 2018 of de meest recente rechtsopvolger daarvan.

183.15 Beperkt kwetsbare objecten     

Als beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt:

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  3. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  4. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  5. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  7. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  8. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  9. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

183.16 Bestaande bouwwerken     

de bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan zijn of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

183.17 Bevi-inrichting     

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

183.18 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

183.19 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

183.20 Bromfiets     

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 179.431, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994 .

183.21 Bijgebouw     

een gebouw vrijstaand van de hoofdbouwmassa op hetzelfde bouwperceel, en dat hier in ruimtelijke, bouwkundige en functionele zin ondergeschikt aan is.

183.22 Café     

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

183.23 Cafetaria     

een horecabedrijf, waarin frituurwaren en kleine eetwaren, al dan niet in combinatie met dranken worden verstrekt, al dan niet voor gebruik ter plaatse.

183.24 Cultuurhistorische waarde     

belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing;

183.25 Dagrecreatie     

recreatie in de vorm van een dagje uit, waarbij geen sprake is van overnachting en in hoofdzaak gericht op vormen van sport, spel, toerisme, educatie en beleving van de omgeving.

183.26 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

183.27 Detailhandel in volumineuze goederen     

detailhandel waarbij het hoofdassortiment bestaat uit omvangrijke goederen waarvoor een grote uitstallingsruimte nodig is, zoals auto’s, boten en caravans.

183.28 Eenheid voor recreatief nachtverblijf     

een al dan niet als bouwwerk aan te merken onderkomen dat bedoeld is voor recreatief nachtverblijf door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, zoals tenten, vouwwagens, kampeerauto's, trekkershutten, caravans, sta-caravans, chalets, recreatiewoningen, en daarmee gelijk te stellen onderkomens.

183.29 Erf     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, behorende bij en gelegen nabij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

183.30 Erfafscheiding     

een bouwwerk dat dient ter afscherming van (een deel) van een perceel.

183.31 Evenement     

Een tijdelijke activiteit, al dan niet in de open lucht of in tijdelijke bouwwerken, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

183.32 Garagebedrijf     

een bedrijf dat gericht is op de reparatie van en het onderhoud aan motorvoertuigen.

183.33 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

183.34 Geconcentreerd bouwen     

het bouwen binnen of aansluitend aan het denkbeeldige vlak dat als volgt tot stand komt:

  1. met rechte lijnen wordt een vlak getrokken rondom de (verzameling van) bestaande gebouwen en overkappingen die op een bouwperceel door hun positionering, uitstraling en samenhang kan worden aangemerkt als de bebouwing met de meeste ruimtelijke invloed;
  2. bij glastuinbouwbedrijven geldt dat kassen niet worden meegenomen bij het bepalen van de bebouwing met de meeste ruimtelijke invloed.

183.35 Geluidgevoelig object     

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

183.36 Grafruimte     

een ruimte ingericht als graf voor één persoon.

183.37 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)     

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zoals vastgesteld op PM of de meest recente rechtsopvolger daarvan.

183.38 Hoofdbouwmassa     

de combinatie bestaande uit het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw aangebouwde overkappingen.

183.39 Hoofdgebouw     

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken; op percelen waar een (bedrijfs)woning aanwezig is, dan wel nog kan worden opgericht, wordt de (bedrijfs)woning als hoofdgebouw aangemerkt.

183.40 Horecabedrijf     

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. Discotheken vallen hier niet onder.

183.41 Hotel     

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

183.42 Houtopstand     

hakhout, een houtwal of een of meer bomen.

183.43 Hoveniersbedrijf     

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

183.44 Jachthaven     

haven met daarbij behorende grond waar overwegend de gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen.

183.45 Kantoor     

een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

183.46 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het in een woning door de bewoner, al dan niet in samenwerking met anderen, uitoefenen van een bedrijf, waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang van de bedrijfsmatige activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

183.47 Kwetsbare objecten     

als kwetsbare objecten worden aangemerkt:

  1. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
  2. gebouwen bestemd voor verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen, of;
    3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlakte van meer dan 1.500 m²;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlakte meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal brutovloeroppervlakte van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en;
    3. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

183.48 Landschappelijke waarde     

de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

183.49 Loonbedrijf     

een dienstverlenend bedrijf dat overwegend is gericht op de inzet van machines en personeel op het gebied van agrarische werkzaamheden en grond-, weg- en waterbouw, alsmede het verlenen van reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan daarmee verband houdende machines.

183.50 Manege     

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en / of pony´s houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en / of pony´s, functiegebonden horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodaties en het houden van wedstrijden en/of andere met de paardensport samenhangende evenementen.

183.51 Maatschappelijke voorziening     

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, levensbeschouwing, onderwijs, overheid, hulpdiensten en daarmee gelijk te stellen sectoren.

183.52 Nevenactiviteit     

ondergeschikte activiteiten die door de eigenaar c.q bedrijfsvoerder van de hoofdbedrijfsvorm worden uitgeoefend en die onderdeel uitmaken van deze hoofdbedrijfsvorm, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf.

183.53 Nutsvoorziening     

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut van veelal (civiel)technische aard, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, gasdrukmeet- en regelstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, zuiveringsstations, gemaalgebouwtjes, strooistations en apparatuur voor telecommunicatie, allen inclusief de bij de voorziening behorende structuren zoals kabels en leidingen.

183.54 Motorvoertuig     

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

183.55 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

183.56 Openbaar gebied     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is.

183.57 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

183.58 Outdoorcentrum     

een voorziening waarin op sportieve en recreatieve wijze de volgende in- en outdooractiviteiten uitgeoefend kunnen worden:

  1. indoor-activiteiten: activiteiten in de bebouwing waar onder andere wordt verstaan: schilderen, jambai, lasergamen.
  2. outdoor-activiteiten: activiteiten in de open lucht waar onder andere wordt verstaan: paintball, highland games, highrope parcours, 4x4 en quad terreinrijden, wateractiviteiten zoals waterskiën, vlot bouwen en kanoën, boogschieten, gps-tochten, workshops, zeskampen en beachevents.

183.59 Paardenstalling     

het bedrijfsmatig stallen van paarden en pony's anders dan in de vorm van een paardenfokkerij en een manege. Voorbeelden zijn:

  1. het stallen van paarden ten behoeve van verhuur;
  2. het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden;
  3. de handel in paarden;
  4. het africhten van paarden.

183.60 Peil     

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van het hart van de weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

183.61 Permanente bewoning     

het gebruik van een onderkomen als hoofdverblijf.

183.62 Plattelandswoning     

een voormalige bedrijfswoning, (voorheen) behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is, maar die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.

183.63 Recreatiewoning     

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

183.64 Restaurant     

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter

plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

183.65 Standplaats voor verblijfsrecreatie     

het gedeelte van een verblijfsrecreatieterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een niet als bouwwerk aan te merken eenheid voor recreatief nachtverblijf.

183.66 Stedelijk gebied     

het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

183.67 Stedelijke functie     

de functies wonen, dienstverlening, niet-agrarische en niet-agrarisch gerelateerde bedrijvigheid, detailhandel, horeca en sociaal-culturele voorzieningen, alsmede andere functies die gelet op hun aard en omvang in relatie tot de omgeving geacht worden in het stedelijk gebied plaats te vinden.

183.68 Substantiële dijkdoorsnijding     

een doorsnijding van 50% of meer van de dwarsdoorsnede en de gehele diepte van de dijk (hoogte).

183.69 Tuincentrum     

detailhandelsbedrijf waarvan het hoofdassortiment bestaat uit boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, attributen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen, balkons en terrassen waaronder tuinmeubilair, alsmede de daarbij benodigde hulpmaterialen.

183.70 Vellen     

onder vellen wordt mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

183.71 Verblijfsrecreatieterrein     

een terrein dat is bestemd en ingericht voor eenheden voor recreatief nachtverblijf, al dan niet met ondersteunende centrale voorzieningen zoals horeca, sport- en spelvoorzieningen of een winkel.

183.72 Verkoopvloeroppervlakte     

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

183.73 Volkstuin     

gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.

183.74 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw gelegen tussen de buitengevels en/of

het hart van de scheidsmuren.

183.75 Wgh-inrichting     

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

183.76 Wonen     

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 184 Wijze van meten     

184.1 Afstanden     

van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.

184.2 De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens     

vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de perceelsgrens.

184.3 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

184.4 De breedte en diepte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.

184.5 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

184.6 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

184.7 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

184.8 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenste verticale projecties van de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

184.9 Het bebouwde oppervlak     

van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.

184.10 De hoogte van een windturbine     

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

184.11 Bruto vloeroppervlak     

de bruto vloeroppervlakte volgens NEN 2580.